21 vragen aan… Mariska Kleinhoonte van Os – De Groene Amsterdammer


© Annaleen Louwes

De personages in Tussen de mazen rouwen, schelden, verzorgen elkaar, zoeken naar contact en zuchten onder ziekte en dementie. Beheerst en levendig schrijft Mariska Kleinhoonte Van Os over schaamte, schuld, angst en liefde. Op de redactie van de uitgeverij waar Kleinhoonte Van Os werkt, vertelt ze me hoe haar personages ontstonden, welke schrijvers haar inspireren en wat de verhalen uit het boek voor haar betekenen.

Waarom koos je ervoor te debuteren met een bundel korte verhalen, in plaats van een roman?
Mijn verhalen zijn krachtig, juist omdat ze zo kort zijn – ze lenen zich niet voor romans. In een podcast werden ze ‘bouillonblokjes’ genoemd. Ingedikte stukjes, waar je als lezer zelf heet water bij moet gooien. Daar kan ik me wel in vinden.

Wat betekent het om ‘tussen de mazen’ te vallen?
Dat heeft twee betekenissen. In het verhaal Polaroid zit de hand van de broer van de ik-figuur letterlijk verstrikt tussen de mazen van een visnet. Maar je kunt ook tussen de mazen van de wet vallen, zoals de asielzoeker in De onuitzetbare, hij kan nergens terecht. Dat geldt voor bijna alle personages in het boek – ze komen niet goed mee. Zoals het meisje uit het eerste verhaal, dat op het spectrum zit en alles doet om ‘erbij’ te horen, zo krampachtig zelfs dat het noodlot toeslaat.

Sommige van je verhalen eindigen met een enorme plottwist. Waarom die keuze?
Een plottwist creëert spanning en houdt de lezer scherp, zeker in korte verhalen. Annelies Verbeke is daar meesterlijk goed in. Tegelijkertijd kan de plottwist ook een trucje worden, daar moest ik wel voor waken.

Wat kunnen lezers meenemen uit jouw boek?
Ik hou niet van grote boodschappen, maar hoop wel dat mijn verhalen empathie oproepen. Mijn personages worstelen ieder op hun eigen manier, en die worsteling probeer ik met mededogen te laten zien. Het is zo makkelijk om een schreeuwende man op straat als onruststoker af te doen, terwijl je niet weet wat zo iemand allemaal heeft doorgemaakt. Het zou mooi zijn als lezers met meer begrip leren kijken naar het soort mensen dat ik beschrijf: de demente bejaarde, de vrijwilliger in het hospice, de lijkschouwer, de dochter of zus die met rouw worstelt.

Is Tussen de mazen dan ook een boek over onze individualistische tijd?
Nee, de worstelingen die ik beschrijf vind ik niet typisch van onze tijd. Dat iemand eenzaam sterft en de buren zich dat pas realiseren wanneer het lijkvocht door het plafond sijpelt, zoals in mijn boek, had dertig jaar geleden net zo goed kunnen gebeuren. Ik zie dat hyperindividualisme niet zo, er is juist ook veel verbinding. Laatst nog stierf een oude bekende, die bijna iedereen in zijn leven had afgestoten: toch waren er veel mensen op zijn crematie afgekomen. Na afloop aten we pizza met zijn allen. Dat was echt zo’n moment van saamhorigheid. En als je weet dat bijna de helft van de bevolking van vijftien-plus vrijwilligerswerk doet, stemt mij dat toch hoopvol. Mensen doen nog altijd veel voor elkaar.

Het verhaal Polaroid gaat over verlies. Jouw eigen broer overleed vijf jaar geleden. Hoe is jouw verhaal met Polaroid verbonden?
Het verhaal zelf is fictief, ik schreef het lang voordat mijn eigen broer stierf. Maar net als de broer uit Polaroid leed ook de mijne psychisch. Ik was voortdurend bang dat hem iets zou overkomen, dat hij een einde aan zijn leven zou maken. Polaroid opschrijven was een manier om die angst te bezweren. Als ik nou het ergste opschrijf wat er zou kunnen gebeuren, gebeurt het misschien wel niet, dacht ik. Dat mijn broer overleed was ook meteen de aanleiding voor het publiceren van Tussen de mazen: het leven kan in een klap voorbij zijn, dus als ik nog eens serieus schrijver wilde worden, moest het nu gebeuren. Ik hoop dat Tussen de mazen een troostrijk boek is voor mensen die zelf een rouwproces doormaken.

Welke schrijvers hielpen jou in je rouwproces?
Joan Didion, Connie Palmen, Caro van Thuyne, Peter Verhelst. Zij lieten me beter begrijpen wat er allemaal over je heen kan buitelen in het leven, en daar rust in te vinden.

Wat onderscheidt een goede van een slechte roman?
Een goede schrijver benoemt niet, maar laat zien. Als je te veel benoemt, geef je de lezer geen ruimte om zelf iets in te vullen. Te midden van de verdrietige thema’s in Tussen de mazen ligt sentimentaliteit op de loer, maar dat wilde ik absoluut vermijden. Als mijn personages alleen medelijden opwekken, worden ze vlak, terwijl ik ze juist als sterke, moedige mensen zie.

Als redacteur bij een uitgever beoordeel je dagelijks boeken en verhalen. Waar let je op?
Dat eeuwige benoemen dus, dat kan een boek echt verzwakken. Sommige debutanten schrijven eindeloos veel onnodige details en handelingen op: ‘De telefoon gaat, zijn rechterhand reikte naar de hoorn, hij nam op.’ Saai en niet nodig. Daarnaast kijk ik goed naar de eerste pagina, die is cruciaal. Maar omdat veel beginnende schrijvers pas later in het boek op stoom komen, blader ik ook vaak door naar het einde van een manuscript.

Er zitten een paar lange monologen in Tussen de mazen: de stream of consciousness van gekke of bejaarde mensen. Hoe verplaats je je in het hoofd van een 97-jarige?
Ik kende een oude vrouw met een teckel die ingeslapen moest worden, terwijl zij dat zelf niet wilde. Het leek me interessant hoe de gedachten van zo’n stokoude, koppige bejaarde eruit zouden zien op papier. Wat begon als stijloefening werd een verhaal.

Waren er ook schrijvers die je inspireerden tot die toon?
Ja, Hersenschimmen van Bernlef bijvoorbeeld, dat ik las als zestienjarige. Het gaat over een 71-jarige, dementerende man. Als lezer zit je in zijn hoofd. Het boek is een lange monoloog die steeds verwarder wordt, de stem van de verteller raakt langzaam versplinterd. Ik weet nog dat ik na het lezen van Hersenschimmen dacht: wow, als dit mogelijk is in de literatuur… Hetzelfde heb ik geprobeerd in het verhaal over Antonius, die langzaam de grip op de werkelijkheid en op taal verliest. Antonius heeft een manische psychose, maar het enige wat hij hoort is ‘panische symbiose’. À la Jeroen Brouwers in Cliënt E. Busken.

Welk boek, geschreven door iemand anders, zou je zelf geschreven willen hebben?
De Toverberg van Thomas Mann, mijn lievelingsboek. Dat boek heeft alles: de universele karakterontwikkeling, de setting in de bergen, de kliniek, de dreigende Eerste Wereldoorlog. Waanzinnig. Ik zou het overigens niet kunnen: zijn stijl met al die grote thema’s verschilt in alle opzichten van die van mij. Misschien dat ik het boek daarom zo bewonder.

Wat is de beste seksscène in een roman?
De scène met de gipsen torso uit Kort Amerikaans van Jan Wolkers.

Wie wordt over honderd jaar nog steeds gelezen?
Franz Kafka, omdat hij schrijft over vervreemding, schuld, machteloosheid, bureaucratie en existentiële angst – thema’s die niet aan een tijd of plaats gebonden zijn.

Als je een schrijver zou kunnen zijn, waar of wanneer dan ook, wat zou je dan kiezen?
De jaren zestig. Toen stond er voor schrijvers echt iets op het spel. De paperbacks raakten overal in omloop, lezen werd ineens voor iedereen toegankelijk. Er waren toen auteurs die echt bestseller-status bereikten, zoals Jan Cremer. Ook Wolkers droeg bij aan die sociaal-culturele omwenteling.

Wat is qua lezen je ‘guilty pleasure’?
Scandi-thrillers. Lars Kepler, Jo Nesbø, Henning Mankell. Veel spanning en altijd een goede plot.

Heb je verborgen talenten?
Ik was een goede begrafenisondernemer geweest, omdat ik sterke speeches schrijf en ze ook kan voordragen. Daarnaast ben ik empathisch en sociaal. Het ondernemersdeel zou me minder liggen, maar goed, de klanten komen vanzelf.

Mulisch, Hermans of Reve?
Hermans. Hij schrijft het best.

Jessica Durlacher of Connie Palmen?
Connie Palmen

Tirza of De asielzoeker?
Dan toch Tirza vanwege het fantastische plot.

Camus of Houellebecq?
Tussen die twee weiger ik te kiezen.

Lees ook:





https://www.groene.nl/artikel/21-vragen-aan-mariska-kleinhoonte-van-os