© Ohad Zwigenberg / ANP
Een plek behoort voor altijd toe aan degene die er het meest aanspraak op maakt, die hem zich het obsessiefst herinnert, hem van zichzelf losrukt, vormgeeft, weergeeft, er zo radicaal van houdt dat hij hem opnieuw maakt naar zijn eigen evenbeeld. Aan die tekst van Joan Didion uit The White Album moest ik deze week meerdere keren denken.
Ik bezoek tijdens de sjiva – de zevendaagse rouwperiode – de familie van Adi Margalit, een meisje van 19 dat op 7 oktober tijdens de rave party in het zuiden door Hamasstrijders is doodgeschoten. Samen met de moeder van Adi heb ik in het verleden vrijwilligerswerk gedaan voor kinderen in het dorp, ook voor Adi. De woonkamer is benauwd, vol met mensen die ik niet ken en die in groepen geanimeerd staan te praten. De dood moet even overstemd worden. Ik pers mij met een kop koffie en een broodje tussen de twee oma’s op de bank. Zelfs smart en rouw hebben een hiërarchie. ‘Het verlies van een echtgenoot is erg’, zegt de ene oma die twee jaar geleden haar man heeft verloren. Ze kijkt me met lege ogen aan. ‘Als je kind wordt vermoord is dat een afschuwelijk onoverkomelijk verlies, maar als je je kleinkind moet begraven dan is dat niet te begrijpen. Ik voel helemaal niets meer.’
De andere oma, kort haar met een rastastaartje en piercings, is militanter en woedend. ‘Een grondoffensief gaat er komen’, zegt ze. ‘Joden vechten zich nog liever dood dan dat ze hun land opgeven.’ Er wordt geknikt door de andere bezoekers. Hier is de pijn zo rauw, de wond zo groot dat oog om oog, tand om tand de enige weg lijkt te zijn. ‘Maar denk eens aan al die nieuwe slachtoffers, jongeren en kleine kinderen, die nog zullen vallen bij een grootscheeps grondoffensief. Het lot van de ruim tweehonderd gegijzelden hangt aan een zijden draadje. Aan beide kanten, Joden en Gazanen, wordt het leed, het verdriet en mogelijk de haat alleen maar groter’, zeg ik zacht. Ik begrijp onmiddellijk uit de blikken die andere bezoekers me toewerpen, dat ik dit als buitenlander volstrekt niet mag begrijpen, en maar beter mijn mond kan houden. ‘Je hebt het over Satan’, zegt oma, duidend op Hamas. ‘Met Satan valt niet te onderhandelen.’
Ik rij door een checkpost met bewapende bewakers naar het Israëlische stadje Kfar Jona en ontmoet de moeder van een meisje die de rave in de Negev heeft overleefd. Ze is het Joodse nichtje van mijn Palestijnse vriend, die uit een samengestelde Joods-Palestijnse familie komt. Nee, het meisje zelf is te bang om buiten te komen en met vreemden te praten, vertelt haar moeder. Het is een uitzonderlijk stille middag. De laatste twee weken was de lucht gevuld met het gebrom van straaljagers, maar nu hoor je alleen het gekraai van papagaaien in een eenzame palmboom, het geruis van de wind in de acacia’s en op de achtergrond het gezoem van de Israëlische nieuwszender, die hier de hele dag aanstaat. De rust is schone schijn. Israël heeft de omvang van de helft van Nederland, en tien kilometer verder, aan de andere kant van de afscheidingsmuur in de Westoever, wordt in Tul Karem zwaar gevochten tussen Hamasleden en Israëlische soldaten. Op een afstand ongeveer net zo groot als Den Haag-Den Helder vallen de door Hezbollah afgevuurde raketten en vanuit het zuiden worden af en toe raketten op deze regio afgevuurd. Een ervan belandde in een open veld in de buurt.
‘Weet je wat zo absurd is?’ zegt de moeder. ’Ik vroeg haar waarom ze niet veel eerder van die rave gevlucht was, want er waren eerst raketaanvallen en het luchtalarm en de Hamasstrijders betraden pas later het veld en schoten iedereen lukraak dood. Weet je wat ze antwoordde? Dat de jongeren zo gewend waren geraakt aan luchtalarmen, dat ze er geen acht op sloegen. Onze kinderen zitten in een absurde wereld waarin raketaanvallen zoiets zijn als: oh, bij ons sneeuwt het.’
Op de terugweg hoor ik minister van Defensie Yoav Gallant op de Israëlische autoradio uitleggen dat de oorlog zich in drie stadia zal voltrekken, alsof hij het over drie bedrijven van een toneelstuk heeft. In de eerste fase is er een luchtoffensief met daarna een grondoffensief. In de tweede fase zal het leger met een lagere intensiteit de haarden van Hamas elimineren. In fase drie zal Israël zich terugtrekken uit Gaza en er zal een nieuw veiligheidsregime voor Gaza en een veiligheidssysteem voor Israël worden gecreëerd. We zitten nu in de countdown voor het grondoffensief. Intussen zijn twee Amerikaans-Israëlische gijzelaars door Hamas vrijgelaten.
Via Zoom spreek ik de Nederlandse Yucha Engel, de opa van de in Gaza gegijzelde Ofir. De 17-jarige Ofir was op 7 oktober op bezoek bij zijn vriendinnetje in kibboets Be’eri, in het noordwesten van de Negevwoestijn, enkele kilometer van de grens met Gaza. Toen er om half zeven raketaanvallen waren, doken Ofir, zijn vriendinnetje, haar ouders en drie zusjes de safe room in. Maar die was niet bestand tegen Hamasstrijders met machinegeweren. De hond werd doodgeschoten en de familie naar buiten gesleurd. Om half twee werden Ofir en de vader op een truck gehesen. De vrouwen vluchtten de bosjes in en bleven doodstil zitten totdat het leger laat in de avond verscheen.
Yucha weet niet wat hij van het grondoffensief en de vrijlating van de Amerikaanse gegijzelden moet denken. ’We zijn in de war, doodsbang en weten niet waar Ofir is, of hij nog leeft, of hij gezond is’, zegt hij in vloeiend Nederlands. ‘Er zijn 201 gegijzelden in Gaza waaronder mensen van tien verschillende nationaliteiten. Wij kunnen niets doen en moeten erop vertrouwen dat de overheid en het leger de juiste beslissingen nemen.’
Yucha ergert zich aan Nederlandse pers die vermeldt dat Ofir binnen drie dagen de Nederlandse nationaliteit kreeg terwijl hij al gegijzeld was in Gaza, alsof dat de grootste scoop is. In deze precaire situatie weet je niet wat de positie van Ofir kan schaden. De berichten zijn ook niet terecht, want de familie was allang bezig om Nederlandse paspoorten aan te vragen. Yucha komt van moederskant uit een oud Nederlands geslacht, de Nabarro’s, dat teruggaat tot de zestiende eeuw. Zijn vader kwam in 1938 als Joodse vluchteling naar Nederland waar hij Yucha’s moeder ontmoette. In 1942 werd hij Nederland uitgezet omdat hij het woord Scheveningen niet kon uitspreken en belandde vervolgens in Auschwitz, dat hij overleefde. Hij trouwde met zijn jeugdliefde en vertrok in 1946 naar Palestina waar Yucha twee maanden later geboren werd.
‘We komen vaak in Nederland, waar mijn broer woont en we vrienden hebben. Kortom, we leven met Nederland.’ Dan zucht hij en zijn stem wordt heel serieus. ‘Geloof me, als jouw kind gekidnapt is, wil je er alles aan doen om hem vrij te krijgen. We zijn heel blij en dankbaar dat de Nederlandse ambassade de paspoortaanvraag voor Ofir kon versnellen.’
Of het zal helpen, weet Yucha niet, maar een ding weet hij zeker. ‘We willen Ofir terug. We willen de 201 gegijzelden terug.’
’s Avonds zie ik op het nieuws de platgebombardeerde straten in Gaza. Duizenden Gazanen vluchten naar het zuiden van de Gazastrook, een humanitaire ramp tegemoet. In een Nederlands praatprogramma trekken BN’ers, die zich opwerpen als deskundigen over de oorlog tussen Israël en Hamas, conclusies. Heftige verschillen tussen pro-Israëliërs en pro-Palestijnen over wat waar is en wat niet worden op de buis uitgevochten. Is de bezetting van de Palestijnse gebieden de aanleiding voor de slachtpartij van 7 oktober? Is het ziekenhuis in Zeytun in Gaza ontploft door een Gazaanse raket of een Israëlische? De feiten liggen toch op tafel?
Maar als je er middenin zit ligt de werkelijkheid ietsje ingewikkelder. Begrijpen en begrip voor iets hebben, proberen te begrijpen en beoordelen zijn verschillende dingen die in zo’n discussieprogramma door elkaar worden gehaald.
Een plek behoort voor altijd toe aan degene die er het meest aanspraak op maakt, maar wat is de prijs? Als ik eerlijk ben weet ik na mijn vorige ontmoetingen even helemaal niet hoe en wanneer dit zal eindigen en hoe de wereld er voor Israëliërs en Palestijnen zal gaan uitzien. Een ding is voor mij duidelijk. Er zijn geen winnaars in deze oorlog, alleen verliezers. De grootste verliezers zijn de ouders en grootouders die hun eigen kinderen begraven.