21 vragen aan… Sholeh Rezazadeh – De Groene Amsterdammer


© Frank Ruiter

Zowel in je proza als in je poëzie speelt de natuur een grote rol. Kun je meer vertellen over je fascinatie voor de natuur?
Die fascinatie is er al sinds mijn vroegste herinnering. Als ik terugdenk aan mijn kindertijd speelde ik niet met kinderen, maar met de bomen. Vaak ging ik wandelen in de bergen, vooral met mijn vader. Ook nu ga ik nog graag naar de natuur als het kan, maar in Nederland is het lastig om echte natuur te vinden. Alles voelt hier gemaakt, terwijl de natuur voor mij juist iets wilds is. En waar je ook gaat, kom je mensen tegen, terwijl ik het juist mooi vind aan de natuur om géén mensen tegen te komen. Dan ervaar ik een hele andere vorm van communicatie en bestaan.

Wat bedoel je met die andere vorm van communicatie en bestaan?
Als ik in de natuur ben, of naar een boom, rivier of de zee kijk, beginnen ze een beetje naar me terug te kijken. Ik voel dan een soort verbinding, een manier van begrepen worden zonder te praten of mezelf uit te leggen. Dan besef ik dat we allemaal met elkaar verbonden zijn. Ik vind het ook mooi hoe de natuur enerzijds het bewijs is dat alles tijdelijk en sterfelijk is, en tegelijkertijd een symbool is van hoop. Wat er ook gebeurt, de lente komt wel weer, de zon zal altijd op blijven komen. Dat vergeten wij, vooral in het Westen, weleens; we denken niet vaak aan sterven of tijdelijk zijn. De natuur relativeert: de bergen zijn zo immens, er zijn ontelbaar veel bladeren. In dat geheel ben je als individu eigenlijk niemand. Ik ervaar dan een vorm van vrede met wie ik ben op dit moment, die ik niet vaak voel in deze maatschappij. Niemand verwacht van een boom dat die ineens gaat vliegen; die boom is goed zoals die is in zijn beperktheid.

In je werk personifieer je de natuur vaak. Waarom?
Waarom niet? We zijn arrogant als mens, want we denken dat we de enige zijn die mogen denken, die een mening kunnen hebben. Dat zie ik niet zo: ik zet de mens en de natuur graag op één lijn. Ik spreek misschien de taal van een vogel of van een rivier niet, maar dat betekent niet dat die taal er niet kan zijn. Ik twijfelde wel om mijn boek vanuit het perspectief van een rivier te schrijven, omdat mensen mijn eerste boek al heel poëtisch vonden. Maar voor mij voelt dat heel natuurlijk.

In je werk weerklinkt een kritiek op de westerse manier van samenleven: op synthetische groente en fruit, de ingeblikte en gemanipuleerde seizoenen. Kun je daarover uitweiden?
Dat gaat niet alleen over het Westen, maar meer over de moderne, kapitalistische tijd, die het sterkst zichtbaar is in het Westen. Die kritiek komt uit mijn ervaring als persoon die hier op 26-jarige leeftijd naartoe kwam. De dingen die heel normaal zijn voor iemand die hier geboren is, zijn voor mij heel gek. Ik verbaasde me bijvoorbeeld over het feit dat ik midden in de winter watermeloen kon kopen. Normaal gesproken moest ik wachten op die watermeloen. In de moderne tijd kun je te allen tijde alles makkelijk hebben, maar dat gaat ten koste van de echte smaken, van de authentieke ervaring. Ook vind ik het vreemd vast te zitten in de tijd. Hier wordt alles gepland en is er weinig ruimte voor spontaniteit, of wat je op dat moment zelf voelt. Ik snap nog steeds niet hoe ik kan afspreken met iemand over één maand. Ik wil die persoon nú zien; over een maand, op die specifieke dag, heb ik er misschien helemaal geen zin meer in. Wat blijft er dan over van ons, als mens?

Je kijkt daarbij met bewondering naar Iran en zijn nomadische stammen. Uit welke dingen haal je inspiratie en waarvan kan de moderne samenleving volgens jou wat leren?
Toen ik op reis was, was ik ontzettend nieuwsgierig naar de nomaden. Een van de nomaden kwam naar me toe met de vraag wat het buitenland was – ze kende dat concept niet eens en miste het dus ook niet. Dat was voor mij heel inspirerend, omdat het laat zien hoe anders mensen kunnen leven. Onder die nomadenstammen was er altijd ruimte voor in het moment zijn en tijd hebben voor elkaar. Dat zijn misschien wel de mooiste dingen die een mens kan hebben. Ook waardeer ik de ruimte voor poëzie die er daar in het dagelijks leven is: het verzacht en integreert empathie in de taal en dus in het leven. Als je naar de winkel gaat, is het normaal voor de medewerker om je ‘mijn bloem’ te noemen. Als het over gasten gaat, luidt het Perzische spreekwoord dat gasten de vriend van God zijn. De bezoeker is dus zo belangrijk dat je je volledige aandacht daarop moet focussen. Het contrast met het Nederlands is zo groot. In het Nederlands is een lieflijk koosnaampje ‘scheetje’, terwijl je in de Perzische taal ‘mijn adem’ zegt.

Wat mis je zelf aan Iran?
Die wilde natuur, zonder enige mens die aanwezig is. Maar ook de taal, en gewoon daar zijn.

Je dicht: ‘mijn verhaal is geen verhaal van vertrek/ geen verhaal van terugkeer/ mijn verhaal is alles wat het waard is om voor op te staan’. Waar gaat jouw verhaal over?
Daarmee zeg ik dat een verhaal alles is wat je onrustig maakt en je bezighoudt, ongeacht wat het is. Iedereen heeft een verhaal. Als je echt tijd maakt voor iemand, kom je alleen maar unieke en kleurrijke verhalen tegen – zelfs bij de allersaaiste mensen die je kent, kom je altijd bijzondere verhalen tegen als je eventjes luistert.

Je boek en je dichtbundel kennen geen hoofdstukken; er zijn geen geletterde of gecijferde afbakeningen, slechts dynamische rustmomenten van wit. Is dit een bewuste keuze, en zo ja, wat is het idee daarachter?
Bij ieder boek ben ik minimaal twee à drie jaar bezig met alleen dat idee. Alles loopt door elkaar – de tijd, de perspectieven. Door geen afbakeningen aan te brengen, kunnen lezers doorlezen zonder na te hoeven denken over waar ze zijn in het boek, of hoeveel ze nog moeten lezen. Ik wil niet dat lezers zich zorgen maakt over hoe ze het boek moeten lezen, of dat ze het moeten uitlezen. Je mag zelf bepalen wanneer je wil stoppen of wil doorgaan – er zijn geen regels. Vooral met gedichten werkt dat niet zo. Poëzie is een explosie van emoties, beelden en gedachten. Je kunt niet meer dan twee of drie gedichten in een keer lezen, dan heeft het geen effect meer. Ik wil dat de lezer ervaart wat ik in mijn hoofd ervaar op het moment van schrijven. De lezer mag mijn hand pakken, eventjes gaan kijken, en mijn hand ook weer loslaten en vasthouden wanneer die wil. We hoeven niet te kijken hoeveel stappen we hebben gezet, of hoeveel kilometer we nog moeten.

Wat zijn inspiratiebronnen voor je?
Lezen of andere vormen van kunstwerken tot me nemen, de natuur en dromen. Ik droom heel veel, met name over de natuur. In die dromen is er nooit taal of dialoog, er zijn slechts beelden. Soms schrijf ik op wat ik heb gedroomd en wordt dat een gedicht of een hoofdstuk van een boek. Ook luister en kijk ik veel naar mensen, daar zijn ook altijd interessante verhalen te ontdekken.

Wie zijn jouw favoriete dichters?
Een belangrijke inspiratie voor mij is een dichter uit Tabriz, Shahriar. Zijn werk en verhaal komen heel erg overeen met de mijne – hij moest ook geneeskunde studeren, ondanks zijn liefde voor de literatuur, en is ook geïnspireerd door natuur, liefde en verlangen. Als ik hem lees, voelt het alsof ik bij een oude vriend ben. Hij weet precies wanneer wat te zeggen. Ook vind ik de klassieke dichter Khayyam fantastisch. Hij rijmt wiskunde, filosofie, sterrenkunde en poëzie met elkaar op een geweldige manier. Hij heeft een bepaalde zorgeloosheid die voortkomt uit zijn wijsheid. Ik vind het existentialistische karakter van zijn werk heel interessant. Qua Nederlandse dichters vind ik het werk van Louis Couperus heel mooi. Zijn taal is ontzettend elegant.

Met welk van je boeken heb je de diepste band?
Ik denk met mijn poëzie. Ik schrijf veel langer poëzie dan proza, nooit met de bedoeling om een bundel uit te brengen. Voor mijn poëzie voel ik onvoorwaardelijke liefde. Zelfs als er niks mee zou gebeuren, zou ik het alsnog schrijven. Mijn gedichten zijn het meest puur en staan het dichtst bij me. Als ik mijn gedichten lees, weet ik precies wat ik op dat moment dacht of voelde, of waar ik toen was.

Welk boek ligt naast je bed?
De deur van Magda Szabó.

Welke schrijver of welk boek is het meest onderschat?
Ik verbaas me er vaak over hoeveel klassiekers er zijn die niemand heeft gelezen. Witte nachten van Dostojevski was mijn eerste kennismaking met literatuur, toen ik tien was. Maar ik heb het idee dat hier relatief weinig mensen klassiekers lezen. We zijn heel erg bezig met wat nieuw is, terwijl er al zoveel boeken bestaan die het waard zijn om te lezen.

Er staat een tafeltje langs de Seine klaar, met een wit laken, twee wijnglazen, een kaars. Obers in jacquet staan paraat. Welk personage uit de wereldliteratuur zou je voor een diner uitnodigen?
Ik zou heel graag met Demian praten, uit het boek van Herman Hesse.

Waar zouden jullie het over hebben?
Over hoe alles onzin is, maar tegelijkertijd ook weer niet. Over de lichtheid van de ondragelijke onzin.

Wat is belangrijker, taal of verhaallijn?
Taal.

Waarom taal?
Dat is misschien vooral een kwestie van smaak. Ik lees liever een boek dat heel mooi geschreven is, ook als er weinig gebeurt of ik het niet begrijp, dan een boek met een perfecte verhaallijn. De taal neemt je mee, dat is een verhaal op zichzelf.

Poëzie of proza?
Poëzie.

Amsterdam of de Iraanse bergen?
De Iraanse bergen. Amsterdam heeft een ziel van tijdelijkheid, vrijheid en losheid. Dat is ook haar kracht, maar daardoor heb ik er weinig band mee.

Hafez of Rumi?
Rumi.

De Amstel of de Aras?
De Aras.

Lees ook:




https://www.groene.nl/artikel/21-vragen-aan-sholeh-rezazadeh