© Dar Yasin / ANP
‘Een beleid van oog om oog eindigt met een hele wereld die blind is.’ Het citaat wordt meestal toegeschreven aan Mahatma Gandhi, maar quote-checkers stellen dat de wijze woorden wellicht afkomstig zijn uit de biografie die Louis Fisher in de jaren 1950 schreef over Gandhi. Daarin legt de biograaf uit dat Gandhi’s beleid van satyagraha – een keuze voor waarachtigheid in plaats van geweld – het exact tegenovergestelde was van ‘een beleid van een oog voor een oog voor een oog voor een oog, dat eindigt in een wereld waarin iedereen blind is’.
Als Mohandas ‘Mahatma’ Gandhi in 2025 zou leven, had hij zijn biograaf wellicht geciteerd uit zijn vlammende verzet tegen de militaire escalatie tussen India en Pakistan. Op 22 april werden 26 burgers in koelen bloede afgemaakt tijdens een terroristische aanslag in Pahalgam, in Indiaas Kasjmir. De Indiase regering beloofde daarop de daders, planners en ondersteuners te achtervolgen tot het einde van de aarde. En ze maakte er geen geheim van dat ze met name de Pakistaanse overheid verantwoordelijk hield voor de aanslag.
In de nacht van 6 op 7 mei volgde de Indiase reactie: raketaanvallen op negen doelwitten in Pakistan. Daarbij vielen, volgens de Pakistaanse overheid, exact 26 doden en 46 gewonden. Burgers, zegt Pakistan, onder wievrouwen en kinderen. Terroristen, zegt India, want de getroffen moskee en andere grebouwen worden beschouwd als schuilplekken en trainingskampen van gewapende militanten die aanslagen plegen in Indiaas Kasjmir.
De getallen illustreren perfect het ‘oog om oog’-beleid: 26 levens om 26 levens. Pakistan reageerde met grof geschut op enkele burgerdoelwitten in India, waarop India de volgende nacht drones uitstuurde om Pakistaanse radars uit te schakelen, waarna Pakistan onder andere projectielen richting Jammu – de winterhoofdstad van Indiaas Kasjmir – lanceerde… Oog om oog, en niemand weet of deze keten van actie en reactie, geweld en wraak zal eindigen voordat heel Zuid-Azië blind zal zijn.
Het geopolitieke moment waarop dit bijna tachtig jaar oude conflict opnieuw opgestookt wordt, maakt elke drone, elke obus en elke dode extra gevaarlijk. Tot voor enkele jaren waren er op de internationale verhoudingen stevige vangrails gemonteerd. Dat was geen garantie tegen oorlog, maar op goede dagen konden daardoor toch conflicten onder controle worden gebracht voordat ze ontaardden in echt geweld.
Van die wereldorde is vandaag alleen de wereld over, de orde is gedumpt. De president van de Verenigde Staten maakte de voorbije maanden (en eigenlijk al de voorbije jaren) duidelijk dat internationale afspraken tot het rijk der fictie behoren. De economische globalisering werd getorpedeerd door degenen die haar eindeloos gepromoot hadden. De funderende waarden waarnaar iedereen beloofde te streven – mensenrechten, gelijkwaardigheid, nationale soevereiniteit en duurzaamheid – werden zonder ceremonie bij het grof huisvuil gezet.
Gevolg is dat India zonder problemen een rivierwaterverdrag van 1960 kan opschorten, ook al is dat verdrag letterlijk van levensbelang voor de Pakistaanse landbouw. De optie om ‘op te schorten’ staat ook niet in het verdrag dat dankzij jarenlange bemiddeling van de Wereldbank ondertekend werd. Aan de andere kant van de grens schort Pakistan met evenveel gemak het Simla Akkoord uit 1972 op, waarmee India en Pakistan een einde maakten aan de toenmalige vijandelijkheden en waarin de feitelijke bestandslijn in Kasjmir afgesproken werd. Als iedereen zonder blikken of blozen bilaterale akkoorden kan opschorten, wat zijn onderhandelingen dan nog waard? Wat blijft er dan nog over buiten totale nederlaag of volkomen overwinning?
Het probleem met die laatste vraag is dat ze niet eens retorisch is. De mogelijkheid van totale vernietiging is in Zuid-Azië uitdrukkelijk aanwezig in de vorm van de uitgebreide en inzetbare kernarsenalen van Pakistan, India én China. India opereert duidelijk vanuit de inschatting dat de risico’s van de inzet van kernwapens wederzijds te groot zijn, en dat de escalatie van vijandigheden dus hoogstens tot een conventionele oorlog kunnen leiden – en zo’n conventionele oorlog zal gewonnen worden door India, daar zijn minstens 1,4 miljard mensen van overtuigd.
Dat zelfvertrouwen is overigens nog een extra risico. Als leger en overheid in Delhi binnenskamers hetzelfde soort analyses hanteren als wat de buitenwacht voorgeschoteld krijgt, dan hebben we stilaan te maken met een beleid op basis van gevaarlijke illusies en zelfoverschatting.
Maar we moeten even terug naar het begin. Het ‘oog om oog’-beleid van India is immers een reactie op een bloedige terreuraanslag. Met zijn – in officiële woorden – ‘afgewogen, niet-escalerende, proportionele en verantwoordelijke’ bombardementen maakt India duidelijk dat het niet langer ruimte wil laten voor het Pakistaanse ontkennen van betrokkenheid bij de gewapende opstand en aanslagen in Kasjmir of elders in India. Die betrokkenheid was er zeker in het verleden, dat bevestigde de Pakistaanse topdiplomaat Sartaj Aziz tijdens een interview in 2014. Hij beweerde toen wel dat die aanpak tot de verleden tijd behoorde.
India keert met zijn reactie nu de bewijslast om: niet het slachtoffer van geweld moet bewijzen wie de dader is, of wie hem financiert, steunt of traint, maar voortaan zal het de vermeende dader, financier of planner zijn die moet bewijzen dat hij onschuldig is. Dat die redenering in India aanslaat, is niet vreemd. Een land dat slachtoffer werd van anonieme terreuraanslagen is altijd vatbaar voor wraakgevoelens en oproepen om elk oog te wreken met minstens een ander oog, en wellicht een tand en een breuk erbij. Wie er woensdag een Pakistaanse krant bij nam, weet dat die aanpak niet afschrikt, maar verenigt.
Het is trouwens aan beide kanten van de grens volop mobiliseren geblazen: als één man achter ‘ons leger’. Dat de aanslag gepleegd werd door daders die voor India eigenlijk nog steeds onbekend zijn en door Pakistan niet onder controle te brengen zijn is allang vergeten. Dat de gewapende militanten in Pahalgam de toeristen selecteerden op hun geloof om vervolgens de niet-moslims te vermoorden, volstaat voor de Indiase regering om Pakistan schuldig te verklaren. Indiase oppositiepartijen steunen daarom voor het eerst de regering-Modi, terwijl in Pakistan de aanhangers van de afgezette Imran Khan voor het eerst sinds jaren zwijgen. Oorlog heeft, voordat de echte vernietiging begint, dus ook winnaars: de machthebbers die zich kunnen presenteren als de onwrikbare verdedigers van nationale trots en onschendbaar grondgebied.
Premier Modi en zijn verzwakte partij BJP – ze vielen vorig jaar terug van 303 naar 240 zetels in het parlement – kan een extra injectie patriottisme goed gebruiken, zeker als de vijand Pakistan heet. Dat dient niet enkel de nationale samenhang, maar ook het beoogde doel van een hindoenatie. Niet toevallig noemde de regering haar militaire operatie sindoor: het rode poeder dat hindoevrouwen op hun voorhoofd smeren als ze gehuwd zijn. Dat is een verwijzing naar de weduwen van de aanslag in Pahalgazm. Al werd de afgelopen dagen vooral ingezet op de beeldvorming van een diverse én eensgezinde natie, met onder andere twee vrouwelijke legerofficieren – van wie één moslim – bij de eerste persconferentie.
En als niet iedereen vanzelf en meteen de juiste nationale emoties opbrengt, dan zorgt de regering-Modi er wel voor dat de indruk van eensgezindheid domineert. Op donderdag liet X weten dat de Indiase regering had gevraagd achtduizend accounts te blokkeren, zonder veel uitleg of argumenten.
In Pakistan heeft premier Shahbaz Sharif alle moeite om het hoofd boven water te houden, dus ook zijn regering ziet de golf nationalisme graag komen. De vergelijkingen tussen India en Israël, en dus tussen Gaza en Kasjmir, zijn dan weer bedoeld om de islamitische landen achter Pakistan te scharen. Opvallend: nogal wat hindoenationalistische accounts op sociale media doen er alles aan om die vergelijking – en de daarbij horende vrees voor collectieve agressie tegen moslims – aan te jagen.
De escalatie tussen de twee zwaarbewapende en nucleair uitgeruste buurlanden is deze week opvallend snel gegaan. De vraag nu is of ze nog te stoppen valt voordat een grootschalige oorlog uitbreekt. En vervolgens: of de escalatie van een conventionele oorlog naar een nucleair conflict dan voorkomen kan worden. De kans dat India externe bemiddeling aanvaardt, is bijzonder klein. En de kans dat de twee regeringen zelf om de tafel gaan zitten, is momenteel quasi onbestaand.
Oorlog is echter bijna onbetaalbaar. Zelfs een beperkte confrontatie als rond Kargil in 1999 kostte India toen zo’n 160 miljoen euro en Pakistan 37 miljoen euro. Per dag (aan huidige euro-roepie wisselkoersen). Niemand weet wat de prijs zou zijn van een nucleaire confrontatie.
Toch kan de uitweg simpel zijn. Op basis van wederzijdse overheidscommunicatie en de volgzame berichtgeving in de twee nationale media, zijn beide landen aan de winnende hand. Misschien moet India gewoon de overwinning uitroepen, zodat het kan stoppen met aanvallen. Pakistan kan claimen dat het de Indiase aanvallen heeft afgeslagen en het grondgebied succesvol verdedigd. Inda kan Pakistan dan uitnodigen om over de toekomst te praten.
Maar zelfs dan zou enkel een oorlog vermeden zijn, en lang geen vrede bewerkstelligd. Daarvoor is niet slechts nationale diplomatie nodig, maar vooral lokale democratie. Wat willen de Kasjmiri’s – en niet alleen de inwoners van de mythische vallei, maar ook die van Jammu, Ladakh, Gilgit, Baltistan, Kargil en andere betrokken regio’s? Wat zijn de voorwaarden om de dure vijandschap tussen de broedernaties eindelijk weg te werken? Uiteindelijk moet iedereen toch inzien dat het beter is met één oog naar de toekomst te kijken dan blind in het verleden vast te zitten.
Gie Goris is een Belgische journalist die vaak over Kasjmir bericht heeft. In 2024 publiceerde hij INDIA. De onzichtbare gigant (uitgeverij Lannoo, 430 blz.)
https://www.groene.nl/artikel/kasjmir-het-oog-van-een-levensgevaarlijke-storm