Het blauw van een warme zomerdag, smeulend. Witte verfstrepen, als flarden, niet dekkend. Gelige vlekken. Zacht gekartelde randen gevormd door geschilderde schaduw. Een wolk, weeral.
Augt 1. 1822, 11 o’clock A.M. Very hot with large climbing Clouds under the Sun. wind westerly.
John Constable noteert dit bij een van zijn vele wolkenstudies. Zijn werken zijn nauwkeurig maar misleidend. Waar de industriële revolutie een spoor van vernieling trok door Engeland, blijven de landschappen die hij schetst vredig, pittoresk, harmonieus. Niemand zwoegt, niets brandt.
***
Ik ben kunstwetenschappen gaan studeren omdat ik van staren mijn vakgebied wilde maken. In Constable’s wolkenstudies zag ik de aandachtige blik van een staarder, iemand die het grootse op kleine schaal probeert te vatten om het beter te begrijpen. Maar de afgelopen jaren is mijn staren doordrenkt geraakt met schaamte. Ik keek naar een wolk en wist waarvan ik wegkeek.
Ook de wolken van Constable bleken minder onschuldig. De schilder, telg uit een familie van vermogende grondbezitters, wendt de schijn van wetenschappelijke precisie aan om landschappen te schetsen die aan het verdwijnen waren. Achter zijn pasteltinten schuift de negentiende eeuw voorbij – het keerpunt van massale industrialisatie, oprukkend nationalisme en koloniale uitbuiting.
In de onophoudelijke spreidstand tussen artistieke verwondering en alledaagse wreedheid is mijn liefde voor kunst afgekoeld. Elke culturele bezigheid werd een guilty pleasure.
- Kan kunst zonder schaamte?
‘Hoe zorgen we ervoor dat we ons niet schamen voor wat we doen en het leven dat we leiden wanneer we oog in oog staan met de maatschappelijke werkelijkheid en de wreedheid van wat daar gebeurt?’ vraagt filosoof Geoffroy de Lagasnerie zich af in het essay L’art impossible (2020).1 Zoals veel kunstminnaars heb ik me lang verweerd tegen de vraag – soms verpakt als verwijt – naar het ‘nut’ van kunst. Het woord voelt blasfemisch in een sector die zich trots prijst op nutteloosheid als verzet tegen een samenleving die gebukt gaat onder productiviteitseisen. Maar welke functie vervult die nutteloosheid van kunst in een wereld waarin zoveel al nutteloos lijkt?
Decennia klimaatactivisme, het ene na het andere urgente wetenschappelijke rapport, een barstende, bruisende, brandende aarde zorgen niet voor de politieke daadkracht die nodig is om de mensheid te wapenen tegen de moordende gevolgen van klimaatverandering; de rijken worden steeds rijker; kolonialisme leeft verder in sluwe samenwerking- en uitbuitingsverbanden; ook mogendheden die zich almachtig pretenderen hebben de macht niet om genocides te stoppen. Er is heel veel dat nutteloos is in het licht van catastrofes.
Het essay van de Lagasnerie is een pleidooi voor kunst dat de werkelijke wreedheid toont; om “te […] ontvouwen, uitdrukkelijk en onweerlegbaar te maken wat de wereld graag verbergt of ontkent”2. De Lagasnerie is niet van mening dat de afstand tot de werkelijkheid, die inherent is aan verbeelding, verbonden is met maatschappelijke transformatie – veeleer ziet hij in die afstand een logica van ‘afleiding […] leugen en onwetendheid of in een logica van onverschilligheid voor concreet lijden’.3
Niet elke progressieve denker gelooft in helderheid als narratieve strategie om het hoofd te bieden aan extreemrechts en ander onheil. Ico Maly hekelt oppervlakkigheid en de verschraling van politieke verbeelding in De herschepping van de democratie (2024) en spreekt van een ‘enorme intellectuele leegte in de democratie’. Byung Chul-Han stelt in De crisis van het narratieve (2024) dat ‘verhulling en versluiering essentieel [zijn] voor het verhaal’. Dat contrasteert met het pleidooi van De Lagasnerie voor kunst en literatuur die scherpstelt, blootlegt, onthult, ‘niets aan de verbeelding overlaat’.
Ik deel de Lagasnerie’s vertrouwen in onthulling niet. Een blind geloof in het tentoonstellen van gruwel veronderstelt ten onrechte dat elke horror omvat kan worden in beelden of tekst en laat systemische pilaren van geweld onderbelicht. Beelden zetten bovendien niet automatisch aan tot handelen. ‘Rather than inciting indignation, too often they immure us to pain by virtue of their familiarity’, schrijft Saidiya Hartman over beelden van het lijdende tot-slaaf-gemaakten in Scenes of Subjection (1997), waarin ze de spectacularisatie van geweld briljant ontleedt. We hebben allemaal afschuwelijke beelden gezien uit Congo, Soedan, Lampedusa, Calais en Palestina – en toch blijft het globale noorden medeplichtig aan massale mensenrechtenschendingen. Wir haben es gewusst, wir haben es gesehen.
- Kunnen we voortgaan zonder stil te staan?
© Karl Dietz Verlag Berlin
Een platgedrukte bloem, zeven karmijnrode bloemblaadjes. De bloem is zorgvuldig vastgeplakt op vergeeld papier, met een steel die in zwarte stift is getekend. Dit beeld komt van het herbarium van Rosa Luxemburg. Ongeveer een eeuw na Constable bezigt Luxemburg nauwkeurige natuurobservatie. Ze verzamelt planten in een herbarium, deels tijdens haar tijd in gevangschap, tot aan haar brutale moord in 1919.
De in Polen geboren radicale, revolutionaire, feministische en anti-imperialistische socialistische denker ging in tegen de oorlogslust – of in elk geval, de vanzelfsprekendheid van oorlogsvoering – van het gros van haar politieke tijdgenoten, mede-marxisten y compris. Vanuit de gevangenis schrijft Luxemburg The Crisis in German Social Democracy onder de naam Junius. Het pamflet begint pijnlijk actueel: ‘[…] Mass murder has become a monotonous task, and yet the final solution is not one step nearer. Capitalist rule is caught in its own trap, and cannot ban the spirit that it has invoked’. Luxemburg lezen is verstaan hoe ‘intersectioneel denken’ niet onverenigbaar is met socialistisch verzet. Zo schreef ze, in 1913 al, heel helder neer hoe kapitalisme kolonialisme nodig heeft; en hoe antikapitalistisch verzet dus onvermijdelijk ook anti-imperialistisch is.4
Waar de Lagasnerie vooral gelooft in het potentieel van het blootleggen van waarheden, geloof ik nog steeds in het belang van het kunnen vormgeven van wat erna komt. Dat is tevens een van de verdiensten van Luxemburgs’ politieke geschriften: dat ze nooit vergeet dat we verder moeten gaan dan de revolutie, en nadenken over wat we bouwen nadat de revolutie zich heeft voltrokken en de reden van het revolteren niet meer bestaat. Zo schrijft ze in The Russian Revolution (1918;1922), haar kritische analyse van de Russische Revolutie: ‘[…] we know more or less what we must eliminate at the outset in order to free the road for a socialist economy’, maar om vorm te geven aan wat na de afschaffing komt, moet je je voeden.
‘Only experience is capable of correcting and opening new ways. Only unobstructed, effervescing life falls into a thousand new forms and improvisations, brings to light creative force, itself corrects all mistaken attempts’, schrijft Luxemburg. Hoe voed je die verbeelding? Hoe geef je vorm aan ‘onbelemmerd, bruisend leven’? Kunst lijkt me nog steeds de bevoorrechte ruimte voor die oefening. Ook hierbij denk ik aan wolken, die grootse dingen die uit het kleinst ontstaan.
Wolken, beschrijft het KNMI, zijn ‘een verzameling uiterst kleine waterdruppeltjes, ijskristallen of een mengsel van beide’. Een wolk, schrijft Van Dale, is ook een ‘massa, grote hoeveelheid’. Een wolk is een wolk omdat we het van ver kunnen zien. Een wolk is een wolk omdat onze verbeelding van de witte vlekken iets maakt, er iets in leest. Het is die ambiguïteit – de ruimte tussen wat is en wat kan zijn – die kunst en verbeelding voedt.
De wolk is daarom het motief waarrond Sahab Museum is opgebouwd, een ‘denkbeeldig museum’ dat voorlopig alleen in de cyberspace – de digitale cloud – bestaat. Hun mission statement luidt: ‘How to process the past, do something in the now and imagine another future? Especially, in the case of Gaza’s past, present and future. In order to do this, we need to craft ourselves a secure space. A space to rethink and imagine. A space to allow for our dreams to take shape despite the weight of Gaza’s violent everyday life’.5 Sahab, سحاب, betekent ‘wolk’ in het Arabisch. Een grenzeloze verzameling druppels die je alleen vanop een afstand kunt zien. Sahab Museum heeft als doel (kunst van) kunstenaars uit de Palestijnse gebieden en Palestijnse diaspora te verbinden, Gaza uit isolatie te sleuren en de hoopvolle funderingen aan te leggen van wat een museum zou kunnen worden in een bevrijd Gaza.
Net als de Lagasnerie denk ik dat we erop moeten waken niet afgeleid te raken door het grootkapitaal dat haar bebloede handen wast door te investeren en te pronken met kunst en cultuur. Maar anders dan de Lagasnerie geloof ik wel in afleiding, en het nut dat kunst daarbij heeft. We moeten stilstaan: niet om weg te kijken maar om verder te kijken vanuit een grondige verworteling in het nu. De grootste wreedheid zijn de verhalen die de wreedheden als logisch en onafwendbaar portretteren. We moeten afgeleid kunnen worden van de alledaagsheid: het is niet in de onophoudelijke herhaling van gruwel dat we alternatieven zullen vinden.
- Verbeelding zonder schaamte
Ik geloof niet in het nut van zoveel banken, en ik geloof evenmin in het inherente nut van nutteloosheid. Er is veel kunst die wordt geconsumeerd of gemaakt met als enige doel geen verantwoording te hoeven afleggen aan een wereld die in brand staat. Naar een symfonie gaan om te ontspannen na een week van speculeren of winst maken ten koste van geprecariseerde en uitgebuite werknemers is gewelddadig. ‘Omdat ik het leuk vind’ als reden geven voor het maken van kunst, versterkt het idee dat we vrijelijk mogen doen wat ons plezier geeft, zelfs als dat ten koste gaat van anderen. Het is hetzelfde als vlees blijven eten ‘omdat je het lekker vindt’: je eigen genot en plezier laten prevaleren boven de schade die het veroorzaakt, is egoïsme – en dat mag zo genoemd worden.
Maar er zijn ook talloze kunstenaars en cultuurwerkers die, met een myriade aan praktijken, een onuitputtelijke voedingsbodem voor utopieën creëren. Het Sahab Museum belicht niet iets dat al bestaat; het schept iets dat nog niet bestaat; het verbindt realiteiten en verrijkt wat een wolk kan betekenen. Wolken kunnen ons aanzetten tot reflectie op wat er niet is en wat we erin kunnen lezen – en van daaruit tot handelen. Maar wolken staan ook voor ambiguïteit. Het Franse woord nébuleux omvat die dubbele betekenis: het verwijst zowel naar iets dat bewolkt is als naar een boodschap die onduidelijk en onzeker blijft.
© Rémy Hans
‘Nébuleux’ typeert de serie kunstwerken die beeldend kunstenaar Remy Hans maakte over de industriestad Charleroi, ‘Au coeur de la brumme, les hommes se perdent’. De stad ligt in een littekenweefsel van een mijnwerkersverleden, met steenbergen, verloederde arbeiderswoningen en schrijnende socio-economische ongelijkheid. In de werken van Hans is het niet duidelijk of het over wolken of rookslierten gaat, om het residu van verwoesting of de kiem van herstel. Het leidt af van de stigmatiserende blik op Charleroi en toont hoe je vanuit een worteling in de werkelijkheid naar wolken kunt staren, en daarmee toch iets in beweging kunt brengen. Wat zien we als wolk en wat zien we als vervuiling is in feite een vraag over wat we als ‘natuur’ aanschouwen – iets dat op een afstand is, iets dat je kan vatten in een paar zinnetjes, iets dat je kan contempleren zoals Constable deed. Hans’ werken nodigen uit om te voelen dat die tweedeling niet bestaat; in ons stromen waterdruppels en fijnstof. We zijn monsters die ervoor kunnen kiezen iets goeds te doen; of niet. De mens is een nebuleus wezen.
Als er een metrum van hypermoderniteit zou zijn, dan is het schichtigheid. We leven schichtig en het discours om het leven te politiseren is dat volgens sommigen ook. Geïnstitutionaliseerd links slaagt er moeilijk in een ideologische thuis te bieden aan zijn militante basis; crises volgen elkaar op als telkens opgeblazen en weer ingezakte kaassoufflés. In Hyperpolitik. Extreme Politisierung ohne politische Folgen beschrijft politiek filosoof Anton Jäger hoe de ‘hyperpolitische periode’ wordt gekenmerkt door ideologische verwarring. Hij stelt dat deze periode wordt gedomineerd door ‘flüchtige, episodische und themengebundene Instant-Denkweisen’ – kortstondige, geïsoleerde denkbeelden – vanwege een gebrek aan ‘heuristieken die overkoepelende orde scheppen in meningen’.6
Weloverwogen ambiguïteit opent ruimte voor een denken dat Instant-Denkweisen overstijgt. In het staren van Hans schuilt een vermogen tot overkoepelende aandacht: zijn wolken zijn onirisch maar vallen niet los te zien van rookpluimen, uitlaatgassen, en verwaarloosde, smeulende, stomende aarde. Je kan zijn wolken niet ‘uit de wereld knippen’. Staren naar wolken kan neerkomen op louter wegkijken; maar het kan ook gegrond dromen zijn. Opdat we dus, met het hoofd in de wolken, een wereld bewerkstelligen waarnaar onbeschaamd kan worden gestaard.
Lees ook:
XXX Essay Jan Hanlo
https://www.groene.nl/artikel/over-de-schaamte-van-het-kunst-maken