© Coco Olakunle
Wandelen is voor Daan Borrel niet meer hetzelfde na de geboorte van haar kind. Wat gebeurt er met de wandelaar wanneer absolute vrijheid niet meer vanzelfsprekend is? De schrijfster onderzoekt in een subtiele, tedere vertelling hoe afhankelijkheid zich verhoudt tot wandelen – en het moederschap. Moet je alles en iedereen achterlaten om de mythische ‘ultieme wandelstaat’ te bereiken? En is die staat nog wel bereikbaar als je onlosmakelijk verbonden bent aan een ander? In De Duivelsberg neemt Borrel de lezer mee op de wandeling waarop ze ooit, samen met haar moeder, ontdekte dat ze zwanger was. Nu loopt ze datzelfde pad opnieuw – maar dan alleen, of beter gezegd: vergezeld door de nieuwe afhankelijkheid die het moederschap met zich meebrengt.
Wandelen speelt een centrale rol in uw boek, zoals ook in de reeks waarvan het boek deel uitmaakt. Hoe bent u begonnen met wandelen?
Ik ben er niet uit mezelf mee begonnen. Vroeger ging ik vaak met het gezin wandelen, op zondag naar het bos bijvoorbeeld, en een keer zelfs op vakantie naar Zwitserland. Als kind waren het mijn ouders die het initiatief namen om eropuit te trekken. Voor mij was het een ‘moetje’.
Toch bent u uiteindelijk fan van het wandelen geworden?
Ja. Jaren later kwamen die herinneringen uit mijn jeugd terug, en besefte ik hoe fijn wandelen eigenlijk kan zijn. Mijn moeder heeft een huisje bij de kust van de Noordzee, en het is geweldig om daar nu samen met haar te wandelen.
Wat maakte dat u ook wilde schrijven over het wandelen?
Toen ik met mijn moeder een deel van het Pieterpad wandelde, ontdekte ik dus dat ik onverwacht zwanger was. Met dat verhaal wilde ik altijd nog iets doen. Het idee ontstond om diezelfde wandeling opnieuw te maken, om te zien wat er met mij als wandelaar in die vier was jaar was veranderd. Het paste perfect bij de wandelingenreeks van Van Oorschot. Frederike Doppenberg bedacht de serie zelf tijdens een wandeling mét een baby op haar buik in een draagzak.
In uw boek krijgt wandelen – net zoals voor denkers als Rousseau en Thoreau, over wie u ook schrijft – een existentiële betekenis. Wat houdt die ultieme wandelstaat precies in?
Zoals Rousseau en Thoreau het beschrijven, bereik je tijdens het wandelen een soort natuurlijke staat. Je hebt geen behofte meer aan de medemens en bent op een bepaalde manier leeg en losgekoppeld van de rest van de wereld. Zij zeggen: die staat is perfect om te filosoferen. Als ik zelf een lange wandeling maak door de natuur denk ik dat ik loskom van mijn dagelijkse identiteiten. Je wordt even enkel een lichaam, en dat kan heel rustgevend zijn. Oorspronkelijk lag voor mij daarin de aantrekkingskracht tot het wandelen. Inmiddels heb ik wel geleerd dat het complexer ligt.
Hoe ligt het complexer?
Dat je niet altijd los van alles hoeft te zijn om toch vrij te kunnen wandelen. Hoe ik naar wandelen kijk, was sterk beïnvloed door denkers als Rousseau, en hun voorwaarden om die vrije wandelstaat te bereiken. Je moest daarvoor ver gaan en alleen de wilde natuur in, en vooral: los zijn van iedereen. Ik geloof dat er zeker een bepaalde magie zit in die manier van wandelen, maar tijdens het schrijven van dit boekje kwam ik er ook achter hoe hard ik door die voorwaarden eigenlijk ben geweest voor mezelf. Alleen als ik voldeed aan die voorwaarden voelde het als écht wandelen. Dat heeft veel wandelingen juist verpest.
Op welke manier verpest?
Als ik met mijn jonge dochter tussen slaapjes door ging wandelen, en niet dagenlang zorgeloos van hut naar hut liep, dacht ik: maar dit is geen échte wandeling. Uiteindelijk hebben we wandelen natuurlijk zelf tot filosofische bezigheid gemaakt, en zitten er ook veel privileges in verscholen.
Wat voor privileges zitten in het wandelen verscholen?
We wandelen natuurlijk al zo lang we benen hebben, dat is op zich niets nieuws. Het is heel lang alleen een praktische bezigheid geweest: de benen brachten je van A naar B. Op veel plekken in de wereld is dat natuurlijk nog steeds zo. Maar in de loop der tijd, mede door hoe filosofen en intellectuelen erover zijn gaan schrijven vanaf de achttiende eeuw, veranderde voor sommigen lopen in wandelen: ze hebben er een culturele tijdsbesteding van gemaakt. Lopen puur om het lopen, met het doel om los te komen van geest en lichaam. Maar die voorwaarden voor het wandelen zijn geschetst door welvarende witte mannen. Heel veel mensen hebben de luxe niet om te lopen om het lopen. Vrouwen, bijvoorbeeld, zijn al veel minder veilig wanneer zij alleen wandelen.
Ja, want zoals Rebecca Solnit, de Amerikaanse activiste, schrijft, is wandelen voor vrouwen bijna altijd ‘vermengd geweest met verzet’.
Een lange tijd werd er zelfs gedacht dat het vrouwelijk bekken minder geschikt was om te wandelen, wat natuurlijk krankzinnig is. Verder waren vrouwen niet welkom en onveilig in de publieke ruimte. In de boeken van Jane Austen was het uitzonderlijk voor een vrouw om een flinke wandeling te kunnen maken buiten haar eigen tuin. En ik denk nog steeds dat iedere vrouw de spanning herkent als je ‘s avonds alleen over straat loopt. Een kennis van mij ging een paar weken alleen wandelen in Zwitserland. Dan denk ik toch: wat dapper dat je dat durft! Die publieke ruimte is dus niet voor iedereen gelijkwaardig, en dat geldt natuurlijk voor veel meer groepen mensen. Vandaar dat je nu veel vrouwelijke, feministische en queer wandelclubs ziet ontstaan. Die vormen pas een echte breuk met de masculiene macho-solowandeling. In plaats van in de voetsporen te treden van de achttiendeeeuwse filosofen en alleen te gaan wandelen geef je zo een nieuwe betekenis aan het wandelen.
In uw boek verbindt u het wandelen met uw zwanger- en moederschap. Hoe raakten die twee zo verweven?
Omdat het moederschap me leerde hoe afhankelijk we eigenlijk constant zijn. Als je bijvoorbeeld denkt aan die mannen, die filosofen die dagelijks in hun eentje gingen wandelen en bereid waren om iedereen achter te laten. Stel dat zij kinderen hadden. Wie had dan voor de kinderen gezorgd? Wie heeft die mannen als jongetje leren lopen? Wie heeft hun handje vastgehouden? Wie heeft hun de borst gegeven? Samengevat: door wie kunnen zij zo onafhankelijk zijn? Met een kind is het natuurlijk lastiger om onafhankelijk te zijn. In het boek beschrijf ik dat ik samen met mijn vriend voor het eerst ga wandelen en ons kind achterlaat bij mijn moeder. Toch lukte het mij toen niet om totaal los te komen van die moederlijke identiteit. Vanuit mijn feminisme heb ik daarmee geworsteld, want ik vond wel dat ik dat moest zijn. Maar de geboorte van mijn kind heeft mij geleerd om ook veel schoonheid te vinden in die afhankelijkheid.
‘Zelfs in momenten van grootste afhankelijkheid kun je je heel vrij voelen.’ U concludeert eigenlijk dat die totale, autonome wandelstaat een illusie is. Die bestaat dus niet?
In zekere zin bestaat die staat niet – we zijn op zoveel manieren afhankelijk. Als je besluit te gaan wandelen, en het dagelijks leven even achter je laat, ga je er vanzelf van uit dat de rest gewoon doordraait. Bij terugkomst verwacht je impliciet dat er brood bij de bakker ligt en de straten zijn schoongemaakt. Voor mij legde het moederschap die afhankelijkheid bloot. Toch heb ik ervaren dat het wel kan om je los te koppelen en die wandelstaat te bereiken, ook als je afhankelijk bent en verantwoordelijkheden hebt. We mogen daarin dus minder streng voor onszelf zijn, vind ik. Ik vind dus alsnog dat wandelen me losweekt van mijn identiteiten. Dat is zo’n grote vrijheid die je iedereen gunt. Mijn dochter is natuurlijk afhankelijk van mij, maar ik wil ook niet enkel tot ‘schrijvende moeder’ gereduceerd worden. Tijdens het wandelen ben ik gewoon een mens in een lichaam dat beweegt. Rebecca Solnit veronderstelt dat als die toegang tot wandelen je wordt ontzegd, je eigenlijk een bepaald mens-zijn wordt ontzegd.
En dat is terug te zien in uw dochter?
Ja. Zij was ontzettend actief als jong kind. Dat herinnerde mij eraan dat het heel menselijk is om te willen bewegen. Die drang naar bewegingsvrijheid was er al ver voordat zij kon lopen, en zij werd pas echt gelukkig toen ze zelf kon gaan bewegen.
Wat was het leukste moment tijdens het schrijven van uw boek?
Het was een heel concreet plan: ik heb die wandeling met mijn moeder gemaakt en ik ga hem opnieuw alleen maken. Het schrijven van het boek aan de hand van zo’n fysieke activiteit vond ik echt heel erg leuk. Ik wil eigenlijk meer boeken op die manier schrijven. Misschien ga ik de volgende keer wel fietsen of zo.
Als u overal op de wereld zou mogen wandelen, waar zou dat dan zijn?
Ik zou heel graag een keer in Noord-Italië wandelen, in de Dolomieten. Staat op mijn lijstje.
Als u een schrijver zou kunnen zijn waar of wanneer dan ook, waar en wanneer zou dat zijn?
Mijn eerste boek kwam uit in 2018. Dat was echt een andere tijd om te debuteren dan nu. Ik heb het idee dat er ongelofelijk veel boeken uitkomen op dit moment, dus het lijkt me fijn om bijvoorbeeld dertig jaar geleden te zijn begonnen met schrijven. Toen kreeg elk boek naar mijn idee wat meer aandacht. Aan de andere kant is er natuurlijk in dertig jaar veel veranderd voor vrouwen. Mijn laatste boek, over moederschap, stond op de longlist voor de Libris. En een jonge vrouwelijke debutant won. Dat is zo verfrissend. In die zin is dit een fantastische tijd om te schrijven.
Wat is het interessantste dat u onlangs van een boek geleerd heeft?
Laatst las ik op vakantie de A van Asta, van de Deense schrijver Tine Høeg. Het is een fragmentarische roman, waar ik eigenlijk een beetje klaar mee ben. Dit vond ik heel mooi. Ik dacht daarna: o, het kan dus wel om een bestseller te schrijven die wat experimenteler is. Een ander boek waar ik veel van heb geleerd is De vrouw de baas van Marijn Heemskerk. Zij heeft bijna tien jaar lang onderzoek gedaan naar sekswerk en stelt zichzelf de vraag hoe je daar als feminist naar kunt kijken. Het is zo genuanceerd. Echt heel goed gedaan.
Wat is qua lezen uw ‘guilty pleasure’?
Dat is eerder een slechte televisieserie. Ik kan genieten van wat er zomaar op Netflix verschijnt.
Rousseau of Thoreau?
Dan kies ik voor Rebecca Solnit.
Alleen of samen wandelen?
Samen alleen. Ik vind samen wandelen toch leuker, maar dan wel met iemand die niet heel veel praat.
Jane Austen of Virginia Woolf?
Toch Virginia Woolf. Jane Austen past natuurlijk beter in het wandelthema, maar Virginia Woolf heeft een paar boeken waar ik veel aan heb gehad.
Maartje Wortel of Esther Gerritsen?
Heel moeilijk. Maartje Wortel is wel een schrijfster door wie ik zelf ben gaan schrijven, dus zij betekent voor mij persoonlijk iets meer.
Murakami of Philip Roth?
Eigenlijk beiden niet. Als sommige mannen al heel veel gelezen worden, denk ik soms: die laat ik even achterwege.
Lees ook: