© Robin Utrecht / ANP
Progressieven zitten gevangen in een val die ze deels zelf hebben gecreëerd. In een tijdperk van elkaar overlappende en versterkende crises zijn ze elke afzonderlijke kwestie – klimaatverandering, volksgezondheid, energie, ongelijkheid, handel en oorlog – gaan beschouwen als onderdeel van één grote, allesomvattende politieke strijd.
Op het eerste gezicht lijkt deze benadering logisch en aantrekkelijk. De genoemde kwesties zijn immers met elkaar verbonden, en niemand leeft in een vacuüm. Maar alle problemen samenbrengen in één grote strijd heeft ook serieuze nadelen. Stellen dat het terugdringen van broeikasgassen alleen mogelijk is als tegelijkertijd het kapitalisme wordt afgeschaft, gendercategorieën worden herzien en Gaza wordt bevrijd, leidt al snel tot politieke verlamming. Zelfs als elk afzonderlijk streven op zichzelf gerechtvaardigd is, maakt het combineren ervan het vaak moeilijk om brede coalities te vormen – en juist die zijn nodig om echte vooruitgang te boeken.
Progressieven zouden er goed aan doen dit in gedachten te houden in de aanloop naar de VN-klimaatconferentie (COP30) in november in Belém, Brazilië. Na de teleurstellende top-ontmoetingen in de olieproducerende landen Azerbeidzjan en de Verenigde Arabische Emiraten hopen veel activisten dat COP30 een hernieuwde focus op progressieve principes zal brengen. In dat kader worden duizenden klimaatactivisten verwacht in Belém voor de zogenoemde Peoples’ Summit – een bijeenkomst van maatschappelijke organisaties en klimaatbewegingen die parallel loopt aan de officiële onderhandelingen.
Gezien de huidige economische onrust en de toenemende geopolitieke spanningen is de kans klein dat de wereldleiders tijdens COP30 met een ambitieus klimaatplan zullen komen. Maar zelfs áls dat lukt, is de bredere klimaatstrijd gedoemd te mislukken zonder brede steun van het publiek.
Het is zorgwekkend dat de steun voor de klimaatagenda duidelijk lijkt af te nemen. In recente verkiezingen – van de Verenigde Staten en Duitsland tot Canada, Zuid-Korea en India – speelde klimaatverandering nauwelijks een rol van betekenis. In de VS werd president Donald Trump herkozen met de leus ‘drill, baby, drill’, terwijl in heel Europa de steun voor groene partijen instort en extreem-rechts aan terrein wint. En als klimaatverandering wél ter sprake komt, worden kandidaten die pleiten voor ambitieuze maatregelen vrijwel altijd verslagen.
Het is inmiddels duidelijk dat de allesomvattende strijd een verliezende strategie is voor progressieve partijen die klimaatverandering serieus willen aanpakken. Sterker nog, deze benadering wakkert het publieke scepticisme aan over de haalbaarheid van klimaatmaatregelen.
Zeker, goed gefinancierde desinformatiecampagnes blijven een belangrijke oorzaak van het afnemende vertrouwen van het publiek. Maar ook het overdreven optreden van sommige progressieve activisten draagt hieraan bij. Het manifest van de Peoples’ Summit is daar een treffend voorbeeld van. Dit document, opgesteld door een brede coalitie van ngo’s en activisten, verwerpt zogenoemde ‘valse klimaatoplossingen’ als ‘middelen die de ongelijkheid juist vergroten’. Alleen ‘sociaal-ecologische, antipatriarchale, antikapitalistische, antikolonialistische, antiracistische en op rechten gebaseerde’ benaderingen zouden volgens het manifest in staat zijn om de ‘klimaat-, ecologische en beschavingscrisis’ op te lossen. Hoewel de intenties zonder twijfel oprecht zijn, rijst de vraag: is dit de manier waarop je brede coalities smeedt – of juist hoe je ze uit elkaar laat vallen?
In werkelijkheid maken de meeste mensen zich wél zorgen over klimaatverandering. Uit een recente IPSOS-peiling in 32 landen op vijf continenten blijkt dat 74 procent van de respondenten bezorgd is over de impact ervan op hun eigen land. Maar als praktische, technische oplossingen worden weggezet als ideologisch verraad, dreigt klimaatbeleid te verworden tot niets meer dan een zoektocht naar morele zuiverheid.
Dat is niet altijd zo geweest. Hoewel oproepen tot ingrijpende verandering altijd onderdeel zijn geweest van de klimaatbeweging – en terecht – was de oorspronkelijke agenda vooral gericht op duurzaamheid: het terugdringen van de broeikasgasuitstoot, het behoud van natuurlijke hulpbronnen, de bescherming van bossen en het behoud van biodiversiteit.
Tegenwoordig zien veel activisten klimaatactie echter niet meer alleen als een manier om het milieu te beschermen, maar ook als een revolutionair middel om de status quo te ontmantelen en een brede morele afrekening tot stand te brengen. Het probleem is dat deze retoriek van de alomvattende strijd activisten weliswaar energie geeft, maar het grote publiek vaak afschrikt en vervreemdt.
De meeste kiezers zijn op zoek naar haalbare en praktische oplossingen, niet naar een preek over de noodzaak om de hele samenleving opnieuw uit te vinden, zeker niet als die klinkt als een herhaling van mislukte revolutionaire dromen uit het verleden. Wat mensen wél willen, is schone lucht, schone energie en een leefbare planeet voor hun kinderen. Maar door die concrete doelen te koppelen aan álle vermeende onrechtvaardigheden in de wereld, jaag je juist de mensen weg die nodig zijn om echte verandering mogelijk te maken.
Wanneer marginale ideeën de boventoon gaan voeren, neemt de steun van het brede publiek af. Door praktische oplossingen zoals kernenergie af te wijzen, enkel omdat ze ‘het systeem niet ontmantelen,’ riskeren progressieven om ideologische zuiverheid boven daadwerkelijke impact te stellen. Kernenergie kan, mits verantwoord beheerd, een schone en betrouwbare energiebron zijn. En elektrificatie is een bewezen manier om de uitstoot te verminderen. Essentiële middelen om het klimaat te beschermen zijn geen verraad aan de zaak, maar juist een voorwaarde voor vooruitgang.
Als de wereldleiders bijeenkomen voor COP30, staan ze voor een reeks urgente uitdagingen: grootschalige ontbossing, de giftige verwevenheid van de grondstoffenindustrie met de georganiseerde misdaad, en het toenemende onvermogen van democratische instellingen om duurzame groei te realiseren. Hoewel het ontwikkelen van alternatieven voor de status quo belangrijk en noodzakelijk blijft, moeten politieke leiders – vooral aan progressieve zijde – verder kijken dan de mentaliteit van de ‘alomvattende strijd’ en zich richten op wat écht werkt, ook als dat niet strookt met radicaal idealisme. Want als het gaat om politieke retoriek én het klimaat, geldt: minder is soms meer.
COP30 biedt een unieke kans om duurzaamheid opnieuw te definiëren als een vorm van pragmatisch realisme, voordat de klimaatbeweging nog verder vervreemdt van de zorgen van gewone mensen. Als leiders en activisten kiezen voor een praktische en realistische aanpak, winnen ze het vertrouwen én het mandaat om in actie te komen. Maar als ze vasthouden aan de alomvattende strijd, zal het grote publiek afhaken, zelfs als de wereldwijde temperaturen blijven stijgen.
Vertaling: Menno Grootveld | Copyright: Project Syndicate, 2025
Lees ook: