Op een kwartiertje rijden van Tripoli ligt het ‘eco-dorp’ van Khan al-Saboun. Hier is het stil, groen, en het ruikt naar groene thee, lavendel en rozen. Het eeuwenoude Libanese familiebedrijf dat wereldwijd bekendstaat om zijn luxe zepen, lotions en parfums van natuurlijke producten, heeft het bezoekcentrum net buiten de grootste noordelijke stad van het land gehuisvest.
Behalve landerijen, een museum en een winkel waar alle natuurproducten te koop zijn, doet het terrein sinds een aantal maanden ook dienst als een grote vluchtelingenopvang. In de 41 appartementen die de familie voor zichzelf en alle erfgenamen liet bouwen, wonen nu meer dan honderd Libanese families die de afgelopen maanden Zuid- en Noordoost-Libanon en Zuid-Beiroet verlieten, op de vlucht voor Israëlische bommen.
‘De appartementen staan leeg omdat de meeste familieleden in het buitenland wonen. Daarom bieden we ze aan Libanese families aan, soms wel twee of drie in één huis, zonder huur te vragen’, zegt Hamir Hamoun, de derde zoon van Badr Hamoun die momenteel aan het hoofd staat van Khan al-Saboun. ‘We konden al die mensen niet op straat laten staan.’
De familie Hamieh uit een dorpje in de noordoostelijke Bekaavallei vluchtte een maand geleden naar Tripoli en kwam toen hier terecht. ‘We hadden willen blijven, maar de bombardementen waren zo hevig dat we geen keus hadden dan te vertrekken, de kinderen waren zo bang’, zegt Abbas Hamieh. Hij is hier met zijn eigen gezin, dat van zijn broer en hun moeder neergestreken. ‘Die dag kwamen achttien mensen uit ons dorp om’, zegt hij terwijl zijn zoontje Ahmad verlegen onder zijn arm kruipt.
Fatima, Abbas’ moeder van zeventig jaar oud, zegt dat ze nooit eerder zo lang is weggeweest uit haar dorp, ondanks de vele oorlogen die ze vrijwel haar hele leven heeft meegemaakt. Toch voelt het voor hen nu al als ‘een tweede thuis’. Ze maken wandelingen, gaan soms naar zee of naar Tripoli. Er worden activiteiten zoals spelletjes georganiseerd, maar ook therapie en zelfs massages aangeboden om de stress te verlichten. ‘De eigenaar zouden ze tot sjeik moeten benoemen’, aldus Fatima.
De meeste mensen kwamen de afgelopen tijd niet zo goed terecht als de familie Hamieh. Sinds het een bijna jaar lang durende conflict tussen Israël en Hezbollah, Libanons grootste gewapende groep, politieke partij en bondgenoot van Iran, medio september escaleerde, sloegen ruim 1,2 miljoen mensen op de vlucht. Ruim 400.000 van hen, onder wie veel Syriërs, staken de grens over naar Syrië. Anderen vonden onderdak bij familie of in opvangplekken in scholen, huurden huizen, of verblijven nog altijd op de straten van Beiroet.
Het opgevoerde Israëlische offensief begon anderhalve maand geleden met een gecoördineerde aanval waarbij duizenden portofoons en semafoons ontploften, die door veel Hezbollah-leden werden gebruikt. Enkele dagen later kwamen de grootschalige bombardementen op Zuid-Libanon, het noordoosten en Zuid-Beiroet. Allemaal plekken waar Hezbollah actief is en soms ook de lakens uitdeelt. Maar dankzij deze campagne is nu ook bijna een kwart van de Libanese bevolking, grotendeels sjiieten, op drift geraakt. Bij de Israëlische bombardementen zijn al ruim 3.000 mensen gedood en raakten er zo’n 13.000 gewond.
De grote vluchtelingenstromen komen daarnaast ook door Israëls ‘evacuatiewaarschuwingen’ die inmiddels voor ruim een kwart van het Libanese grondgebied gelden. Met publicaties op sociale media, niet zelden ’s nachts en slechts een half uur voor de bombardementen beginnen, maant het burgers om daar weg te gaan omdat ze zich in de buurt zouden kunnen bevinden van Hezbollah-doelen. Afgelopen week moesten nog zo’n tachtigduizend bewoners van de noordoostelijke stad Baalbek, bekend om haar Romeinse tempels, halsoverkop vertrekken. Enkele uren later kwam de stad onder vuur te ligggen.
Het Israëlische leger zegt dat burgers pas naar huis mogen als het klaar is met zijn offensief. Maar in steeds meer gebieden is weinig meer om naartoe terug te gaan. Op sociale media gaan video’s rond, vaak afkomstig van het Israëlische leger, waarop te zien is hoe hele straten of dorpskernen tot ontploffing worden gebracht. Het doel is duidelijk: niet alleen geen Hezbollah, maar het liefst helemáál geen mensen meer in Zuid-Libanon.
Zuid-Libanon en delen van de Bekaavallei zijn inmiddels niet meer begaanbaar, zowel vanwege de Israëlische bombardementen als Hezbollah dat veel gebieden afsluit. De sfeer in Beiroet is permanent gespannen, ook in de merendeels christelijke of soennitische wijken die nog geen doelwit zijn geweest. Israëlische surveillance drones vliegen constant over de stad, andere drones voeren geregeld aanvallen uit op auto’s, motors en bestelbusjes die wapens van Hezbollah vervoeren in de bergen er vlakbij. De zuidelijke wijken van de hoofdstad, ook wel Dahiye genoemd, zijn zwaar beschadigd en verlaten.
Hoe anders is het in het noordelijke Tripoli, waar, zoals veel bewoners zeggen, geen politieke partijen zijn. Oftewel, geen Hezbollah. Sinds september kwamen hier zo’n 150.000 ontheemden naar onderdak zoeken. ‘Toen de oorlog escaleerde waren we ons juist aan het voorbereiden op het nieuwe schooljaar. Alle openbare scholen hebben het schooljaar uitgesteld om mensen op te vangen’, zegt Riad Yamak, burgemeester van Tripoli. Privéscholen geven wel gewoon les omdat die geen ontheemden opnemen.
Gevraagd naar hoe de stad omgaat met de oorlog en de vele nieuwe bewoners, is er één ding dat Yamak heel duidelijk wil maken. ‘We kijken naar de situatie vanuit het nationale belang en humanitaire aspect. Niet vanuit sektarisme of politieke achtergrond.’
Yamaks opmerking is tekenend voor de angst voor een nieuwe burgeroorlog, zoals die van 1975 tot 1990 woedde, toen iedereen tegen iedereen vocht en het jarenlange geweld Libanon verwoestte. Hoewel het vooral Beiroet was dat in het middelpunt van de oorlog stond, kon Tripoli niet ontkomen aan regelmatige gevechten tussen Palestijnse, Syrische en Libanese facties.
In de jaren na de oorlog wist de stad, waarvan de meerderheid soennitisch is, zich tot op zekere hoogte afzijdig te houden van de politiek in Beiroet en het conflict tussen Hezbollah en Israël in het zuiden. In oorlog van 2006, die een maand duurde, had Tripoli bijvoorbeeld niet veel last van de Israëlische bombardementen.
De oorlog in Syrië bracht daar echter verandering in. Tripoli had namelijk wel zijn eigen conflict, dat vooral speelde tussen bewoners van de soennitische wijk Bab al-Tabbaneh en het alawitische Jabal Mohsen er tegenover. Nadat Hezbollah kant koos voor het regime van de Syrische president Bashar al-Assad, zelf ook alawiet, gingen ook bewoners van Jabal Mohsen naar het buurland om met het regimeleger mee te vechten. Soennieten in Libanon, waaronder die uit Bab al-Tabbaneh, steunden juist de Arabische Revolutie en Syrische oppositie. En zo kwam die oorlog ook naar Tripoli.
‘Dat was een groot punt waarop we van mening verschilden hier. Maar dat ligt in het verleden. Sinds de oorlog hier begon, zijn de mensen van Tripol verwacht of onverwacht heel gastvrij geweest. En ik hoop dat het zo blijft’, aldus Yamak.
Dat betekent niet dat mensen niet op hun hoede zijn. Er zijn burgerwachten en andere patrouillegroepen die de straten surveilleren. Ook zegt Yamak dat er soms ‘bepaalde figuren met wapens of die er verdacht uitzien’ gevraagd wordt om weg te gaan. Of er wordt niet aan ze verhuurd. ‘Maar dat is normaal, onbekende mensen met wapens of van een politieke partij [Hezbollah, cm] zijn hier niet welkom. Dit zijn civiele plaatsen voor burgers.’
Tripoli is behalve een toevluchtsoord voor duizenden ontheemden ook een doorreisplaats. De eerste weken van de escalatie probeerden duizenden mensen per dag een kaartje te bemachtigen voor een boottocht vanaf de haven van Tripoli naar Turkije. Hoewel het nu alweer een stuk rustiger is, zijn er nog steeds veel meer passagiers dan gewoonlijk, zegt Sara Atouer, werknemer van Med-Lines, een reisbureautje dat de tickets verkoopt. ‘Maar de mensen die echt weg wilden zijn al gegaan.’
Sinds de belangrijkste grensovergang met Syrië vorige maand werd gebombardeerd door Israël, is die in het noordelijke Arida, boven Tripoli, bovendien een van de weinige die nog open is. En dus passeren veel reizigers eerst Tripoli om zich op te maken voor de oversteek.
Zo’n driekwart van de ontheemden die naar Syrië vertrokken zijn Syriërs zelf. Sommigen hebben geen problemen met het regime en kunnen terug zonder bang te zijn om te worden opgepakt. Voor veel anderen geldt dat niet.
‘Ik kom uit Doua, dat is oppositiegebied, mijn naam staat op een lijst van het regime’, zegt Talar Ahmad el Hamoun. ‘Ik maak me veel zorgen over de oorlog in Libanon. God verhoede dat het zich uitbreidt, want dan kunnen wij nergens heen.’ Douma werd in 2018 getroffen door een gifgasaanval waarbij tientallen mensen omkwamen. De Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) maakte vorig jaar na jarenlang onderzoek bekend dat de Syrische leger hier verantwoordelijk voor was.
El Hamoun vluchtte in september met zijn tien kinderen en drie vrouwen uit een dorpje vlakbij Nabatieh, een van de grootste Zuid-Libanese steden die de afgelopen weken zwaar onder vuur ligt. Nu verblijft het gezin in een klaslokaal van een school in Tripoli. ‘Ik was bang dat we zouden verhongeren, maar de mensen in Tripoli helpen ons met alles. Er is meer dan genoeg eten.’
De opvang wordt gerund door vrijwilligers en enkele jongens van de lokale scoutinggroep. Op het schoolplein rennen tientallen kinderen rond, zitten groepjes vrouwen bij elkaar, en even verderop voetballen mannen met de oudere kinderen. De hele dag door organiseren de scouts actviteiten, komen ngo’s langs om eten uit te delen of medische hulp te bieden, en om de dag wordt ’s avonds een kinderfilm gedraaid op een groot scherm op het schoolplein.
Ondanks de dankbaarheid die Talar voelt voor alle hulp die ze hier krijgen, is hun leven opnieuw op pauze gezet. ‘In Syrië had ik een stoffenfabriek die werd verwoest toen onze wijk werd belegerd. Al het geld dat ik toen had heb ik moeten betalen aan het regime om er weg te komen. Toen we Douma verlieten dacht ik dat het een of twee weken zou duren. Dat werd veertien jaar. En nu zijn we al een maand weg uit Arab Salim’, zucht Al Hamoun. ‘Het is in Gods handen.’
Het onderwijs is voor de paar kinderen die überhaupt al naar school gingen nu ook voorlopig voorbij. De paar oudsten hebben een baantje in een winkel in de buurt. ‘Het is goed om iets om handen te hebben, maar de kleintjes missen school.’ De enige uitweg die Al Hamoun ziet is geld sparen waarmee hij zijn kinderen Libanon uit kan sturen. ‘Alles is ons afgenomen. Mijn oudste zoon heeft nooit kunnen studeren. Ik had hem dokter of advocaat willen zien worden, niet als dagwerker zien eindigen’, zegt hij geëmotioneerd.
Organisaties zoals Artsen Zonder Grenzen en Unicef waarschuwden de afgelopen weken vaker voor de gevolgen van de oorlog voor kinderen in Libanon. Bij de Israëlische bombardementen zijn het afgelopen jaar zeker 170 kinderen omgekomen, honderdduizenden ontheemd geraakt en zijn nog eens tienduizenden daar bovenop al maanden niet naar school geweest. Ook de burgemeester van Tripoli Riad Yamak benadrukt hoeveel zorgen hij zich hierover maakt. ‘Als de oorlog niet snel stopt, ziet de toekomst er somber uit, zeker voor kinderen. We moeten een permanente oplossing hebben, niet slechts een staakt-het-vuren.’
Lees verder: