© Yasuyoshi Chiba/ AFP/ANP
Zijn veroordeling wordt niet teruggedraaid, de hoogte van zijn levenslange gevangenisstraf niet aangepast, zijn zaak niet heropend. En toch heeft het besluit dat de procureur-generaal van de Hoge Raad woensdag nam grote betekenis voor de zaak tegen de Rwandees Joseph Mpambara – en voor andere zaken waarin Nederland recht probeert te spreken over de genocide in Rwanda, in 1994.
De Hoge Raad is argwanend over een deel van de getuigenverklaringen die in 2011 hebben geleid tot Mpambara’s veroordeling voor betrokkenheid bij genocide. Ruim twaalf jaar na de uitspraak in zijn zaak moet nader onderzoek worden gedaan naar getuigenissen over een gebeurtenis van dertig jaar geleden, zesduizend kilometer verderop. Als dat onderzoek uitwijst dat de getuigenissen onbetrouwbaar of vals zijn geweest, is Mpambara’s vraag om zijn zaak te heropenen kansrijk.
De getuigenissen die de procureur-generaal wil onderzoeken, gaan over één van de drie feiten waarvoor Mpambara in hoger beroep werd veroordeeld: de aanval op het zevendedagsadventisten-complex in april 1994, in het westelijk Rwandese plaatsje Kibuye. Hutu-milities drongen het complex binnen en belaagden de ongewapende Tutsi’s die zich daar hadden verscholen met granaten, geweren, machetes en knuppels. De schattingen over het aantal doden dat hier viel, lopen uiteen van honderden tot vijfduizend. Joseph Mpambara, die in 1998 naar Nederland kwam, had met de Hutu’s meegedaan, oordeelde de Nederlandse rechter in hoger beroep. Hij kreeg levenslang.
In Canada liep een vergelijkbare zaak ongeveer tegelijkertijd met die van Mpambara. Rwandees Jacques Mungwarere stond daar terecht op verdenking van deelname aan diezelfde aanval op het adventisten-complex. Maar tijdens zijn verhoor bekende een van de getuigen in deze zaak ineens dat ‘alles onwaar was wat hij had gezegd over de beschuldigde’. Deze als TIP-112 aangeduide man verklaarde nu dat hij ‘beschuldigingen tegen [de verdachte] verzon’. Nog twee andere getuigen bekenden hun getuigenissen over Mungwarere te hebben bedacht. De verdachte werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
TIP-112 en de twee andere getuigen die in Canada leugens bekenden, verschenen ook in de Nederlandse zaak, en verklaarden over de betrokkenheid van Mpambara bij de aanval op het adventisten-complex, schreef De Groene Amsterdammer in juli. Mpambara’s advocaten vroegen de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) al in 2018 om de zaak van de Rwandees te herzien. Afgelopen mei gaf de commissie het advies niet de hele zaak te heropenen, maar wel de verklaringen over de aanval op het zevendedagsadventisten-complex verder te onderzoeken. De Hoge Raad volgt dat advies nu op.
‘(Vrijwel) alle getuigen’, schrijft de Hoge Raad, die in hoger beroep belastend over Mpambara verklaarden, waren ‘bij de Nederlandse instanties aangebracht door twee getuigen die in de Canadese procedure blijken te hebben samengespannen en/of andere getuigen te hebben beïnvloed’. Verder worden ‘verscheidene getuigen’ die al in eerste aanleg tegen Mpambara verklaarden ‘in de Canadese zaak expliciet gelinkt aan de “samenspannende” genocideoverlevenden’.
In de inleiding van het vonnis van Mpambara schreven de rechters van het Hof al dat een zaak als deze ‘geen alledaagse is in de praktijk van de Nederlandse strafrechter’. De voorbereiding ervan heeft jaren geduurd; in 2006 waren de eerste beschuldigingen tegen de Rwandees geuit, pas in 2011 kwam het Hof tot een beslissing. Een Nederlandse onderzoekscommissie reisde in de tussenliggende jaren twintig keer naar Rwanda om getuigen te horen onder leiding van rechter-commissaris Martin Witteveen.
In juli zei Witteveen dat hij niet heeft getwijfeld aan de geloofwaardigheid van ‘ook maar een enkele getuige’ die hij heeft gehoord. Hij heeft ze altijd kritisch bevraagd. Als er verschillen waren in hun getuigenissen tegenover hem en eerdere verklaringen die hij gelezen of afgenomen had, konden zij hem telkens overtuigend uitleggen waar die verschillen vandaan kwamen.
Hoe het nadere onderzoek waar de Hoge Raad om heeft gevraagd er precies uit gaat zien, moet nog worden besproken. De indieners van het herzieningsverzoek zullen erover meepraten.
Historicus en Rwanda-kenner Thijs Bouwknegt, van het NIOD-Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, vroeg zich in juli al af hoeveel verdere verhoren van de getuige in Mpambara’s zaak aan de kennis over de gebeurtenissen zouden veranderen. Ook al zouden die verhoren nu ‘met alle twijfel in het achterhoofd over de eerdere verklaringen’ worden afgenomen. ‘Ooggetuigen zijn de lastigste bronnen over chaotisch geweld uit een ver verleden, gepleegd in een ver land en in een culturele context die mijlenver van de Nederlandse ligt,’ zegt Bouwknegt. ‘En toch berust bijna elke Rwandese genocidezaak op hun feilbare geheugen en door westerse juristen opgerakelde verklaringen; documenten, video’s of foto’s zijn er doorgaans niet.’ Het eerste onderzoek naar Mpambara’s rol in de Rwandese genocide begon twaalf jaar nadat de moordpartij plaatsvond. ‘Te laat voor een feitelijke reconstructie,’ zegt Bouwknegt.
De argwaan van de Hoge Raad zal invloed hebben op vergelijkbare, nog lopende zaken in Nederland. In december werd de uitlevering van nog twee Rwandezen, die door hun thuisland van genocidepleging worden beschuldigd, door de rechter verboden. Nu ze in Nederland blijven, moet het OM besluiten of ze hier worden vervolgd. Afgelopen week was de eerste zitting in de zaak tegen Rwandees Pierre-Claver K., die wordt verdacht van betrokkenheid bij dezelfde genocide. Ook in zijn zaak vormen getuigenverklaringen het voornaamste bewijs.
https://www.groene.nl/artikel/argwaan-van-rechters-over-genocidegetuigenissen