Een vrolijke liberaal in een uiterst rechts land – De Groene Amsterdammer


Op een maandagavond in maart 2019 stapte Rob Jetten op het podium van een van de sjiekste besloten sociëteiten van Den Haag. Zijn haren nog niet grijzend, maar ravenzwart. Zijn das deed denken aan die van studenten in Oxford. Zijn brilmontuur was zwaar, zijn stem juist iets hoger en scheller dan nu.

Het zullen de zenuwen zijn geweest die je deze campagne niet meer hoorde.

‘Ik hoor u denken’, zei Jetten tegen het gezelschap, ‘met die netheid en bril zit het wel goed. Maar of die Rob ook vooruitstrevende ideeën heeft, moet hij nog maar bewijzen.’

Hij was net vijf maanden fractievoorzitter van D66 en het was tijd om zijn ideologische geloofsbewijzen op tafel te leggen. En de Kerdijklezing is daar sinds een paar jaar misschien wel de beste plek voor in Den Haag. Jetten roemde de sociaal-liberaal Arnold Kerdijk om zijn ‘strijd tegen sociaal onrecht’, hij had het over ‘ongelijke kansen’ en over ‘de donkere kanten van de industriële revolutie’.

Die strijd had niet kunnen plaatsvinden, zo benadrukte Jetten, zonder nauwe samenwerking met de sociaal-democraten en de arbeidersbeweging. Wie goed luisterde, hoorde: deze Jetten wil zijn partij na rechtsere koers onder voorganger Alexander Pechtold weer terug manoeuvreren naar links.

Jetten plaatste zichzelf die avond in die traditie van ‘sociaal-liberalen met ambitie’. Soms moesten mensen zoals hij zelfs ‘radicaal’ klinken. ‘Voor mijn generatie moet politiek weer de plek zijn waar grote idealen de drijvende kracht zijn van het debat. De plek waar verandering tot stand komt.’

Woensdagavond 29 oktober: hij is de winnaar van de verkiezingen. Meer dan zes jaar na de toespraak is de ambitie gebleven, de grote idealen als drijvende kracht minder. Rob Jetten kan de tweede naoorlogse liberale premier worden op precies dezelfde wijze zoals die andere liberaal dat ook deed. D66 is een partij van hele grillige pieken en hele diepe dalen, niet zelden zeer kort na elkaar. Dit was overigens het record, 26 zetels.

Juist door zich van zware ideologische ankers en vergezichten te bevrijden, dreef hij op de woelige golven van het Nederlandse electoraat zo naar een windstil midden waar bijna niemand meer zat.

De enige andere middenkandidaat, Henri Bontenbal, leek maandenlang onderweg naar het premierschap. In een moedige campagne deed hij iets wat vele CDA’ers voor hem niet durfden: hij trotseerde de Nederlandse middenklasse en legde hun uit dat hun hypotheekrenteaftrek onhoudbaar was en iéts hogere belastingen onvermijdelijk.

‘Als u het (erg) oneens bent met mijn standpunten, dan vind ik dat goed’, schreef hij brutaal in zijn boek Het kan echt anders. Tegen dit weekblad zei Bontenbal een paar weken geleden dat mensen graag met hem discussie voeren over de C in zijn partijnaam. ‘Maar die is veel minder relevant dan het debat over de A.’ Die A staat voor appèl, wat zoveel betekent als ‘een beroep doen op’ – mensen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

Daarmee lijkt Bontenbal zich toch vergist te hebben in vooral de nieuwe kiezers die enthousiast over hem waren. En met name hoe modern en seculier zij inmiddels zijn. Tijdens een interview met Nieuwsuur verdedigde Bontenbal met overtuiging de vrijheid van onderwijs, óók als dat betekent dat een homoseksuele jongere daardoor in de verdrukking komt.

Eigenlijk was dat niet verrassend. Pluralisme, hoe ongemakkelijk en onprettig ook, mag schuren. Sterker nog, de eerste christen-democraten in Nederland begonnen zich eind negentiende eeuw massaal te verenigen juist omdat ze hun eigen schooltjes wilden oprichten binnen een gestaag groeiende en steeds machtiger wordende staat.

Bontenbal deed wat hij in zijn boek had beloofd. Dapper vertellen waar je zelf voor staat en leven met de consequenties. De consequentie? Hij zakte weg in de peilingen.

Die plots verweesde middenstemmer vluchtte naar D66, die zich deze campagne niet alleen had getooid met het optimisme en de vrolijkheid van Rutte, maar inmiddels ook een brave gemeenschapspartij was geworden.

‘Je hoeft niet terug naar de oude partijen die dat doen op basis van het geloof of de sociaal-democratie’, zei Jetten onlangs tegen NRC. ‘Er is ook gemeenschapszin waarin we met zijn allen vooruit gaan, met ruimte voor progressieve vrijheden, en voor al die minderheden die op hun eigen waarde worden beoordeeld. Maar wel vanuit de gedachte: we zijn uiteindelijk samen één.’

Het CDA zonder C is toch vooral Democratisch Appèl – oftewel het goddeloze D66 van Rob Jetten, maar waar dan wel weer die Nederlandse vlag wappert.

Alle traditionele stromingen verloren van de opgewekte Jetten, maar voor niemand was deze verkiezingsuitslag zo desastreus als voor links. Niet alleen zagen zij de meest rechtse bondgenoot uit het progressieve kamp zich steeds nadrukkelijker verwijderen, zelf krompen ze.

Dat D66 groter is geworden dan de linkse fusiepartij doet pijn. In 2021 begonnen GroenLinks en PvdA stapsgewijs aan een fusieproces in de hoop een steeds rechtser land naar links te dwingen. Ze riepen daarbij trots dat één plus één op een dag zou resulteren in drie. Dat werd twee jaar geleden niet waargemaakt en de uitslag van dit jaar is nóg slechter.

‘Ik ben net als jullie teleurgesteld in mijn eigen uitslag’, treurde Timmermans in een toespraak waarin hij zijn vertrek aankondigde. ‘Ik trek de deur achter mij dicht in de wetenschap dat de fusie een voldongen feit is.’ Die fusie valt terug naar twintig zetels en een moeilijke discussie over wie nu het leiderschap mag overnemen.

Nog pijnlijker is dat links als geheel opnieuw is gekrompen en in het parlement nog slechts dertig stoeltjes telt.

De hekel aan links was zo groot dat VVD-leider Dilan Yesilgöz kort na de kabinetsval ervoor koos om frontaal de aanval te openen. Ze noemde delen van de fusiepartij radicaal en stelde dat GroenLinks de PvdA uit het midden zou wegtrekken. Een betrokkene bij die speech gaf diezelfde middag nog toe dat dat vooral een ‘gevoelskwestie’ was. ‘Het is allemaal beeldvorming. Mensen vínden ze radicaal en elitair, maar ze zijn gewoon hetzelfde als de PvdA.’

Ook Jetten heeft zich in reactie op de fusie geherpositioneerd. Twee jaar geleden, na de vórige Tweede Kamerverkiezingen, zag hij hoe alle stemmers die ooit nog waren afgekomen op het ‘nieuw leiderschap’ van Sigrid Kaag en masse vertrokken naar de groene sociaal-democraten onder Timmermans.

In een besloten ‘uithuilsessie’ van de fractie, een dag na die verkiezingsuitslag, zei hij tegen zijn partijgenoten dat ze de komende jaren de strijd niet meer zouden aangaan met GroenLinks-PvdA. Dat was kansloos. Ze moesten zich gaan richten op de teleurgestelde progressieve liberalen die het lastig zouden gaan krijgen bij de VVD.

In het licht van deze week is het een strategische meesterzet. D66 werd nooit eerder in haar geschiedenis zo groot. Jetten boekt drie zetels meer dan illustere voorgangers als Hans van Mierlo en Kaag.

Dat is niet zonder prijs. Jetten heeft een fors compromis moeten sluiten met zijn jongere zelf. De man die in 2019 nog zo’n linkse koers had bepleit, sloeg de afgelopen twee jaar diametraal een andere richting in – weg van links. De sociaal-liberalen werden daarbij geholpen door het Wetenschappelijk Instituut van hun partij. De partij luistert niet, maar is uitleggerig, vonden ze daar. Dat heeft ertoe geleid dat ‘D66 zelf een taal is gaan spreken die veel mensen ervaren als moralistisch, vervreemdend en uitsluitend’.

Jetten nam die adviezen dankbaar in ontvangst. Soms ging hij daar ongekend ver in. De man die ooit nog zonder enige schroom een klimaatcampagne voerde, zei nu tijdens een verkiezingsdebat tegen Geert Wilders dat hij ‘een soort beroepsdemonstrant’ was geworden, ‘zoals de mensen van Extinction Rebellion’. Zichzelf benadrukkend: ‘Overal maar die angst opstoken, overal maar poken.’

Hij zette het afgelopen jaar meer gewaagde stappen. Als leider van de meest kosmopolitische partij van het land stelde hij voor om het VN-vluchtelingenverdrag onder de loep te nemen. Jetten begon voor het eerst speeches te houden met achter zich die wapperende Nederlandse vlag.

Maar anders dan slechts knipogen naar dat nationale symbool, laadde hij dat met progressieve waarden. En zeer opvallend: hij slaagde erin om met die vlag Geert Wilders – dé nationalist in elk debat – om de oren te slaan. Hij brak daarmee met de politicologische wijsheid dat je nooit op het thematische terrein van de tegenstander moet komen.

Bij het EenVandaag-debat zei Jetten dat de Nederlandse identiteit onder druk staat en dat Wilders daarvan de oorzaak is. ‘Wij zijn door de eeuwen heen een heel trots land geworden. Door onze tolerantie, door onze vooruitgang, van het homohuwelijk tot de Deltawerken – de hele wereld keek naar Nederland.’

Terwijl Wilders begon te sputteren vervolgde Jetten: ‘De laatste twintig jaar is er een sluier van negativiteit over het land gekomen, twintig jaar lang alleen maar boze en hatelijke tweets en teksten waarmee u verdeeldheid zaait en een politiek van haat bedrijft.’

Er werd keihard voor geklapt. Wilders had nauwelijks meer weerwoord.

Als iets Rutte én de VVD typeerde tijdens de lange jaren dat zij de politiek domineerden, was het dat ze het monopolie hadden op vrolijkheid en goedgemutst chauvinisme. Nederland was gaaf.

Wie daar op dit moment de cijfers op naslaat, kan dat moeilijk ontkennen. Met veruit de meeste Nederlanders gaat het goed. Ze zijn vrolijk, geven hun leven een ruime voldoende, en als je het hun vraagt kunnen ze doorgaans prima rondkomen.

Dat Jetten het vooruitgangsoptimisme dat daarmee gepaard gaat, heeft overgenomen van de VVD is geen toeval maar strategie. Begin juni mailde een voormalige campagnestrateeg van Mark Rutte, Jan Driessen, een advies naar Jetten en zijn team. D66 moest een positieve vóór-campagne gaan voeren waarin liberale vrijheid voorop stond en waarin op Obama-achtige wijze de verandering werd beloofd. De leus ‘het kan wél’ is een letterlijke vertaling van ‘yes, we can’.

Driessen kreeg per kerende post te horen dat Jetten en zijn team al van plan waren om het precies zo aan te pakken.

De andere lijsttrekkers straalden tijdens deze campagne iets heel anders uit. Bontenbal stond er in een stemmig zwart pak te treuren ‘over gebroken beloftes’ en ‘moeilijke keuzes’. Timmermans sprak over ‘manifeste breuklijnen die gedicht moesten worden’. Yesilgöz riep in interviews dat ‘onze vrijheden’ al ‘verloren’ zijn.

Voor Nederlands die nog wél last hadden van dat doorgaans zo onverwoestbare zelfvertrouwen in de toekomst was er nog maar één partij over. ‘Ik denk dat de keuze in het stemhokje niet zozeer gaat over rechts of links, maar veel meer over: welke vibe heb je bij een partij?’ zei Jetten tegen de Volkskrant. ‘Het is wel een heel saaie, fletse bedoening bij VVD, GroenLinks-PvdA en CDA. Ze willen alleen maar rust en stabiliteit uitstralen’.

Zij hoopten met die kalmte juist een antwoord te zijn op het rechts-radicalisme van Geert Wilders dat tot zeer laat in de campagne het land beheerste. Zo bleek niet alleen uit peilingen, maar ook uit de Politieke Schermtijdteller van dit weekblad. De PVV-leider was er bijna nooit, hield zich grotendeels afzijdig, maar was wel de meest besproken man. Het was een ware spookcampagne: constant aanwezig, maar onaanraakbaar.

Hoeveel zelfvertrouwen hij daaraan ontleende, bleek wel uit een tweet die hij op zondagochtend 5 oktober uitstuurde. ‘Mooi. Ik ga nooit naar die vreselijke linksige onzinprogramma’s en shows op tv, maar #PVV toch het meest genoemd!’

Daarmee ontliep hij een cruciaal gesprek dat sinds de kabinetsval van voor de zomer nodig gevoerd moest worden: was hij nou weggelopen of tegengewerkt? Zijn tegenstanders en duiders geloven vooral dat eerste, hijzelf en loyalisten zoals Marjolein Faber volhardden in dat tweede.

Maar daar publiekelijk over in debat gaan, weigerde Wilders. Hij begon zelfs tal van media-optredens en debatten af te zeggen. Als hij al sprak, dan bij voorkeur via sociale media in leuzen waarin hij riep dat mensen hem vooral zo groot mogelijk moesten maken – zodat andere politici niet om hem heen zouden kunnen.

Partijen wachtten lang met hem frontaal aanvallen. Lange tijd streden zij vooral om de tweede plek. Het was Rob Jetten die het bal opende door als eerste te zeggen dat hij Wilders niet alleen wilde negeren, maar ook wilde bestrijden.

Hoe zorgvuldig hij daarover had nagedacht onthulde hij bij de nabeschouwing van het slotdebat op dinsdagavond. ‘[Wilders] gebruikt dat playbook van de populisten, wat wereldwijd tot succes heeft geleid’, zei hij daarover in de nabeschouwing van het NOS-slotdebat, ‘en wij zijn gewoon dat spel met hem gaan meespelen. En dan zie je dat hij heel snel in de verdediging komt, kribbig wordt en niet meer zijn eigen verhaal kan vertellen.’

Wilders werd bozig, volledig in het defensief gedrukt en constant herinnerd aan hoe hij was weggelopen uit zijn eigen kabinet. Steeds meer werd hij een oude leeuw die zich met zichtbare tegenzin in debatten stortte. Hij brulde nog wel, maar krachtig klonk het niet meer – eerder sleets.

En nog veel belangrijker: de anderen waren niet meer bang voor hem. Progressieve, conservatieve, linkse én rechtse politici deden gezamenlijk iets belangrijks. Ze sloten het hek dat Yesilgöz twee jaar eerder had opengezet.

Bontenbal wilde ‘een zwarte bladzijde’ omslaan. Yesilgöz grapte dat wie wordt tegengewerkt wel eerst gewerkt moest hebben. Timmermans ‘verheugde’ zich erop een streep te zetten onder ‘het tijdperk Wilders’ en Jetten klonk het meest enthousiast in zijn zin om ‘hem te verslaan’.

Wilders kwam klem te zitten en paste zijn campagne iétsje aan. Zijn aanvankelijke oproepen aan zijn achterban om hem in stemhokjes de grootste te maken, verruilde hij voor fel protest tegen het democratische proces. ‘Als de PVV woensdag de grootste wordt’, zei hij vorige week zaterdag in Volendam, ‘en jullie laten ons in de steek, in die zin dat je niet eens met ons wil praten of regeren, dan is de democratie dood in Nederland.’

Dat was zuiver trumpisme in de polder. Zodra je het spel niet kunt winnen, veeg je het hele bord van tafel. Na een lange zomer vol verzet bij gemeenteraden in het land en extreem-rechtse protesten in Den Haag leek het vooral een extra blokje op een al smeulend vuur.

Op de uitslagenavond sloot Wilders zich met zijn getrouwen op in zijn werkkamer in het parlement, angstig voor een uitslag die hij niet publiekelijk wilde aanvaarden. Zijn democratische opponenten mogen zich daar nu over verkneukelen, al mogen ze zich niet vergissen in hoe springlevend zijn ideeën zijn.

Politicologen leggen bij elke verkiezing geduldig uit dat Nederland inmiddels een driestromenland is. Met een links-progressief blok, een centrum-rechts blok en een radicaal-rechts blok.

Nu het boegbeeld van dat laatste blok beschadigd en gekrompen is, kan het lijken alsof zijn stroming ook is gekrompen. Het tegendeel is waar. In de afgelopen weken vergaderden politicologen over het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO), waarin ze maanden de tijd zullen nemen om deze uitslag te begrijpen en te verklaren. Bij de vorige verkiezingen vormden de PVV en FvD nog het radicaal-rechtse blok, maar wat moesten de onderzoekers nu doen met BBB en JA21?

Besloten werd dat zij, met hun taal over remigratie, aanvallen op democratische instituten en hun strijd tegen de islam, horen bij het blok van de radicaal-rechtse partijen. Wie die partijen bij elkaar optelt, komt uit op 46 zetels – dat zijn er vijf meer voor dat blok dan bij de vorige verkiezingen, waarin Wilders zijn monsterzege boekte.

De grootste aardverschuiving heeft plaatsgevonden bij links en centrum-rechts. Daar is iets zeer merkwaardigs gebeurd. Want hoe moet je die partijen nu optellen? Bij welke blok hoort het nieuwe D66 onder Jetten nu? Velen deelden hem altijd toch maar in bij dat links-progressieve blok, maar politicologen waarschuwen al lange tijd dat D66 vooral ‘een brugfunctie’ vervult.

Eigenlijk zoals Jetten dat zelf graag ziet. ‘Ik weet niet of die links-rechtsdiscussie waar het veel over gaat echt is waar mensen op zitten te wachten’, zei Jetten bij het slotdebat van NOS. ‘Je wil gewoon wonen en een beetje geld verdienen.’

Sociaal-liberalen die al lang in de partij rondlopen, roepen nu al geruststellend dat ze echt niet zo énorm zijn veranderd. Lees ons verkiezingsprogramma! Kijk naar onze initiatiefwet Voltooid Leven, de transwet en het wietexperiment, roepen ze dan. ‘We leggen het alleen niet meer voor in de etalage.’ Andere D66’ers filosofeerden eind september al over een formatie met JA21, een afsplitsing van Forum voor Democratie.

Het is allemaal onderdeel van een campagne waarin al te zware ankers zijn gelost, maar waarin ook definitief is gebroken met een bestaansreden van de partij. Oprichters als Hans van Mierlo hadden de partij ooit bedacht als een breekijzer. Als een beweging die ‘de oude links-rechtsas’ zou verruilen voor een veel helderder onderscheid tussen progressieve en conservatieve politiek.

Nederland moest niet altijd maar verzanden in een modderig midden, maar een heldere keuze kunnen maken in het stemhokje. Ironisch genoeg is het D66 van Jetten nu het soort middenpartij waarin al dat verschil verdwijnt, en precies dat zal de komende tijd zijn grootste worsteling worden.

Al die mensen voelden kennelijk eenzelfde vibe, maar wat daarachter schuilgaat, is onduidelijk. Jetten heeft zetels veroverd van links, maar net zo goed van de VVD, NSC en zelfs de PVV. ‘Als je zo groot wordt door rechts, dan moet je ook rechts gaan bedienen’, voorspelt een bezorgd D66-Kamerlid. ‘Het is gelukt om de linkse VVD’er naar ons toe te lokken, maar volgens mij hebben wij nu óók de gewone VVD’er binnengehaald. Hoe gaan wij iedereen tevreden stellen?’

Jetten hoefde zich voor een avond niet over dat dilemma te buigen. Toen hij het podium besteeg om zijn partijgenoten op een overwinningstoespraak te trakteren, klonk in de zaal 15 miljoen mensen, hét lied dat het levensgevoel van de onbezorgde jaren negentig bezong. Alsof er niets was gebeurd vierde een steeds kleiner stukje liberaal Nederland hoe het er onderling wel uitkomt – terwijl het verzet buiten nog altijd groeide.

Lees ook:






https://www.groene.nl/artikel/een-vrolijke-liberaal-in-een-uiterst-rechts-land