En waar in ons de tegenkrachten? – De Groene Amsterdammer


Er vallen bommen, maar niet hier. Ondertussen trek ik van plek naar plek in Berlijn. Ik heb net mijn spullen weer uit tassen gehaald en ze ergens anders neergezet. Er staat nog een doos in de hal en op mijn vorige plek moet ik nog schoonmaken. Over mijn woonsituatie doe ik graag interessant. Ik zeg namelijk niet graag dat ik thuisloos ben. Dat is een verhaal dat ik niet graag over mezelf vertel, al is het zo.

Het is er door de jaren heen ingeslopen. De rest van mijn spullen is opgeslagen in een paar kuub net buiten Amsterdam. In dozen opgestapeld in een loods buiten de stad ligt dat thuis van mij te wachten. Als ik in de buurt ben, kan ik op kantoortijden even langs.

Ik werd thuisloos omdat ik ziek werd. Ik zeg ziek omdat ik lef heb. Ik zeg lef omdat het psychotrauma was en psychische pijn niet altijd lijkt te tellen. Vorig jaar ontving ik van de Nederlandse overheid een tegemoetkoming van het Schadefonds Geweldsmisdrijven vanwege de aanleiding van dat alles, namelijk zedenmisdrijven. Zo heb ik het nooit eerder genoemd. Ik zeg meestal trauma door dingen die gebeurd zijn. Het is allemaal lang geleden. Misschien is het verjaard. Dat weet ik niet. Ik deed nooit aangifte. Het trauma zat er toch al. Jaren later werd ik pas ziek van de post-traumatische stress. Daarna begonnen de omzwervingen.

Begin dit jaar moest ik weer een tijdelijke woonplek verlaten. Ik had maandenlang gezocht naar iets nieuws, maar niets gevonden. Eigen schuld, begreep ik. Tijdelijke of vaste woonruimte vond ik niet in Nederland. Wel kon ik twee maanden op een huis passen om de hoek van de Frankfurter Tor in Berlijn. Met pijngeld op de bank en veerkracht in de achterzak trok ik naar de nieuwe stad. Ik was toch al langer op zoek naar mijn Duitse wortels.

De eerste week in Berlijn sneeuwde het. Door de kou bleef die sneeuw wekenlang liggen. Elke dag maakte ik lange wandelingen met mijn hond langs de statige Karl-Marx-Allee. Na twee maanden verhuisde ik alweer, dichterbij de Spree dit keer. Ook daar vielen geen bommen. Inmiddels ben ik in het vierde huis van dit jaar ingetrokken, toevallig weer om de hoek van de socialistische hoogbouw aan Karl-Marx-Allee. Ik was blij om de buurt al te kennen, om al te weten welk rondje met de hond te lopen en waar de dichtstbijzijnde supermarkt te vinden was.

In de parken slapen ’s ochtends vroeg nog daklozen op matrassen naast winkelwagens vol levens, ook in de kou. Ik heb een voordeur en een sleutel, en ik sluit mensen af. In de stad ligt de geschiedenis op straat.

Na het overlijden van de meesten van mijn Duitstalige familieleden ben ik de taal verleerd, maar in de tongval van vreemden op straat herken ik hun klanken nog. Bij Laugenbrot denk ik nog altijd aan oma. Met haar heb ik het nooit over Berlijn gehad. Wel wist ik dat ze was gevlucht voor de Russen uit haar geboorteplaats, toen Königsbergen, Oost-Pruisen, nu Kaliningrad, Rusland. Ze had er kort een keer over verteld. Met haar zussen en broertje vertrok ze te voet naar Duitsland. Hun moeder hadden ze moeten verstoppen voor de soldaten. Tussen haar regels met weinig woorden en lange stiltes door begreep ik dat ze was
gevlucht voor plunderingen en verkrachtingen. Haar vader was er toen al niet meer. Als huisarts had hij mensen helpen wegkomen, maar op een dag kwam hij niet meer uit zijn werk.

Jaren later is ze nog één keer teruggegaan. Het huis, dat eerst een thuis was, stond er nog. Dat te weten was voldoende en daarna is ze er nooit meer geweest.

De wereld smeult rustig verder. In de doos op de gang zitten voornamelijk boeken die ik al gelezen had, maar ik wilde ze bij me hebben. Ik las af en toe wat regels, uit een verzameld werk bijvoorbeeld van de Europese dichters Paul Celan en René Char. Ik val steeds even stil als ik de laatste regels lees van het gedicht Nabijheid van de graven van Celan. ‘En duld je dan, moeder, als toen, ach, als thuis,/ dat stille, dat pijnlijke rijm van het Duits?’

De klank van het Duits had zich in mij vastgezet. De woorden ontbraken alleen. Ik had het gevoel iets te moeten inhalen, me bekend te maken met de taal en cultuur van mijn familie, mijn geschiedenis en de erfenis van hun trauma’s. Het eerste boek dat ik hier kocht was Das zerbrochene Haus van Horst Krüger, een naoorlogse roman waarin hij terugkeert naar zijn geboortegrond, een buitenwijk van Berlijn. Ik kwam niet verder dan de opening, waarin hij zichzelf beschrijft als ‘een typische zoon zoals van elke ongevaarlijke Duitser, die zelf nooit nazi’s waren, maar zonder wie de nazi’s nooit hun werk hadden kunnen doen’.

Nu was ik plots kind van dit Duitsland, zoals ik al kind van dit Europa was. De tijd vouwt zich over zichzelf heen. De geschiedenis rijmt, piept en kraakt als een knittelversje. Ondertussen wordt wat hier is overkomen, elders aangedaan. We maken bommen en ze gaan op transport. De kanselier begreep zelf ook niet meer zo goed waarom, maar hij greep niet in. Hij maakte liever van het parlement geen circustent en liet dit jaar geen regenboogvlag hijsen.

Overigens zou hij wel gewoon de gezochte oorlogsmisdadigers met open armen ontvangen, mochten ze in de buurt zijn voor een koppie kof. Met zo’n redelijk midden heb je haast geen extremisten meer nodig, dacht ik tijdens een Brezel, en ik lees de woorden van René Char: ‘En iedere nacht herhaalde zich hetzelfde circus, waarvan ik naamloze getuige en slachtoffer was.’

Dit is dan Berlijn, zoals dit dan Europa is. Met de hond liep ik langs de statige gevels, gebouwd volgens de idealen van de DDR. In mijn eerste week bouwden kinderen op de promenade een sneeuwpop. Puffend en steunend hadden ze het gevaarte op een balustrade gezet. Een dag later boetseerden ze met één van hun ouders voor de pop een paar parmantige benen. Wekenlang zat daar die sneeuwpop met de benen over elkaar, recht tegenover een filiaal van een grote Duitse bank. De knopen als ogen en de wortel als neus waren strak naar de ingang van de bank gericht. Het had een metafoor kunnen zijn, een stil protest, een symbool van speels verzet.

Om op te warmen dronk ik die dag koffie in een boekhandel met bagels en een barista. Ik trok een bundel uit een van de kasten, en dat was Modern Poetry van Diane Seuss. Ik sloeg de bundel open en las haar gedicht Curl, waarin ze begint met: ‘No longer at home in the world/ and I imagine/ never again at home in the world’ en beschrijft hoe ze zich thuis was gaan voelen in de straten, en de straten die op die straten volgden en de straten daarna. Ze sluit het gedicht af met: ‘It seems wrong now/ to hide within the confines/ of a poem. You can’t hide/ from what you made/ inside what you made./ Or so I’m told.’ Ik nam de bundel mee naar huis.

Taal kan gaan voelen als een huis, ook al kun je je daarin niet blijven verstoppen. Toch lees ik die regel nu ook als: je kunt je niet verstoppen voor wat je hebt aangericht, in wat je hebt aangericht. Je moet het maar durven om in de spiegel te kijken, wil ik maar zeggen. Ik zeg dit omdat ook ik lang heb gezwegen over trauma. Ik dacht, pas als je jezelf benoemt als een slachtoffer van seksueel misbruik, word je het ook. Het blijven twee termen die ik niet graag gebruik, laat staan in combinatie. Dat schijnt een gebruikelijke reflex te zijn. Ik heb slechts één keer over de details gesproken. Dat was met mijn behandelaar. Ik heb er maar één keer in detail over geschreven. Dat was voor de aanvraag bij het Schadefonds. De juridische commissie had namelijk een gedetailleerde toedrachtsomschrijving nodig om de aannemelijkheid te beoordelen.

Ik spreek er niet in detail over omdat ik de dader wil beschermen. Ook dat schijnt een gebruikelijke reflex te zijn. Ik begrijp dat het niet had mogen gebeuren, maar ik ben ook gaan begrijpen dat het is gebeurd omdat het kon gebeuren. De omstandigheden waren ernaar en ook hij is al die tijd gewoon een mens geweest, geen monster. Door van hem weer een mens te maken, heb ik mezelf kunnen ontdoen van de eerdere objectivering. Ik was door hem tot een ding gemaakt, maar maakte van mezelf weer mens door van hem een mens te maken.

Wonden kunnen pas helen als ze erkend worden, wil ik maar zeggen. En wat voor persoonlijke trauma’s geldt, zou zomaar ook kunnen gelden voor culturele, historische en intergenerationele trauma’s. Ik zeg dit omdat geweldplegers gebaat zijn bij stilte van omstanders. Er vallen bommen en we staan het toe. Je kunt je niet blijven verstoppen voor wat je hebt aangericht, binnen de grenzen die je zelf gemaakt hebt, Europa. Het is nodig om te zeggen: dit geweld is van ons, als daders, als omstanders en als slachtoffers. De gemeenschap heeft een verantwoordelijkheid om te leren en het trauma auf zu arbeiten, zoals de Duitsers zouden zeggen, daadwerkelijk te leren van alle kanten van de eigengeschiedenis. Door leed te erkennen kun je helen.

Marieke de Hoon, hoofddocent internationaal strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam, wijst op de westerse focus in de interpretatie van wereldgeschiedenis: ‘Dat heeft ook te maken met hoe wij de wereld bekijken vanuit een westers perspectief, waarbij we de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog zien als dé gebeurtenis in de wereldgeschiedenis waar alles om draait. De rest van de wereld kijkt niet zo. Zij zien bijvoorbeeld kolonialisme en slavernij als bepalende narratieven van de wereldgeschiedenis, juist gepleegd vanuit het westen.’ Het is de dubbele moraal van dit Europa. Op dit moment wordt die dubbele moraal pijnlijk duidelijk in het verschil in selectieve verontwaardiging en empathie voor Gaza en Oekraïne.

Je kunt je niet blijven verstoppen van wat je hebt gemaakt en aangericht, Europa, binnen de grenzen die je hebt gemaakt en aangericht. De geschiedenis schuift als filter over ons blikveld en de internationale rechtsorde met blitse mensenrechten openbaart zich als eenfictie voor enkele gelukkigen. Het onvermogen alle misdaden tegen de menselijkheid met dezelfde maat te meten, komt niet alleen voort uit cynische belangen, maar uit een continent dat worstelt met de eigen geschiedenis en collectieve trauma’s. Ondertussen spoelt wat ooit al waar was van mensenrechten, van collectieve veiligheid en een geweldsverbod bewaakt door een internationale rechtsorde, weg met de sneeuw.

Hoe dan vrede? En waar in ons schuilen de tegenkrachten? In een van de boeken beschrijft de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben de ontwikkeling van de handdruk als het vredesgebaar, waardoor dit vredesgebaar overeenkwam met het sluiten van een overeenkomst op een dorpsmarkt. Hij gaat verder dat ‘het woord dat voor de Latijnen de toestand benoemde die op het pact volgde, niet pax [was], maar otium’. Dat betekende leegte en een afwezigheid van een specifiek doel. Zo laat het vredesgebaar van een uitgestoken hand vooral de leegte van de hand laat zien.

‘Alle strijd tussen mensen is een strijd om erkenning’, gaat hij verder. De overeenkomst die op zo’n strijd volgt, is altijd een vrede tussen natiestaten, een vrede in de sfeer van recht en taal, fictief en voorwaardelijk, voortgekomen uit oorlog, waar het ook weer in zal eindigen. Volgens Agamben bestaat een echte vrede juist voorbij tekens of symbolen, op een moment dat men zich in geen teken of beeld meer kan herkennen. Hij beschrijft deze vrede als een ‘thuisloos verblijf in de niet-herkenning’, dat niet langer door strijd wordt beheerst. Ik denk aan de sneeuwpop met de beentjes over de rand, zonder bedoeling toch aanwezig, niet als teken voor iets anders, maar alleen als gevolg van vreugde.

Misschien liggen de grootste tegenkrachten in onszelf, niet in de grootse gebaren, maar in hoe we verhalen blijven vertellen als het pijn doet. Die tegenkrachten laten zich zien in de verhalen die we vertellen over onszelf aan onszelf, over onszelf aan anderen en over anderen aan onszelf. Die narratieven doen ertoe. Het doet ertoe hoe we vertellen over mensen en gemeenschappen, en hoe we die verhalen naast verhalen zetten van meervoudige geschiedenissen van mensen en gemeenschappen. In Gaza vielen de bommen op de boeken in de bibliotheek van dichter Mosab Abu Toha. Zijn bundel was het laatste boek dat ik in huis haalde. Zodat hij kan rennen zonder grenzen, zonder bommen, lees ik zijn woorden in zijn Forest of Noise opnieuw en opnieuw. ‘I still have dreams about/ running for miles/ and miles with no border/ blocking my feet/ with no unexploded bombs/ scaring me off.’



https://www.groene.nl/artikel/en-waar-in-ons-de-tegenkrachten