Het ging geleidelijk. De jonge vrouw had nauwelijks gemerkt dat de spanning was opgebouwd. Tot die ene maandagochtend. Het was de eerste lentedag. Het leven zat vol beloftes – ze hoefde de verwachtingen nog enkel in te lossen met wat hard werk. Ze zou bijna haar 27ste verjaardag vieren. Zoals elke dag was ze, in een poging de gewenste tienduizend stappen te halen, naar kantoor gewandeld.
Eenmaal aangekomen bij de media-startup kon ze geen stap meer zetten. Ze stond daar maar, minutenlang, op de drempel. Het volgende ogenblik zat ze op een ergonomische wiebelstoel met een boterhamzakje aan haar mond. Ze zag hoe de kruimels in het zakje zich vermengden met condensdruppels en dacht: wat een cliché.
Een collega fluisterde ‘burn-out’ en stuurde haar naar huis.
Bedrijfsartsen waren zo druk dat de vrouw enkel bij dokter Haan in Diemen-Noord terecht kon. De praktijk van dokter Haan bleek aan huis. Door het venster van de jaren-tachtigwoning zag ze de bedrijfsarts aan een lege eettafel zitten. Een pijl in de betegelde tuin wees haar naar een bijgebouw. In een smalle gang was een stoel geplaatst, direct tegenover een deur met ‘behandelkamer’ erop. De gang rook naar Ambi-Pur. Na vijf minuten zwaaide dokter Haan de deur open. ‘Goedemiddag!’
De behandelkamer was schaars verlicht en volgestapeld met troep. In een hoek herkende ze onder een berg multomappen en kattengrindzakken een behandeltafel. Na vijf minuten stuurde dokter Haan haar naar huis met een folder (Burn-out? Dit zijn de signalen) en een digitale burn-outtest. Op de stoel in de gang zat nu een volgende uitgebluste patiënt – een collega van de jonge vrouw.
Op basis van de uitslag adviseerde dokter Haan drie maanden rust en bezoek aan een arbeidspsycholoog. De therapeut hield praktijk in een werktoren buiten de Ring. Door de stromende regen fietste de jonge vrouw erheen. De psycholoog – blond en monter, een bril op de neus – tekende op een A4’tje ‘gedachtebomen’ uit om stress mee te ‘de-escaleren.’ Een spellingsfout hóeft niet te leiden tot ontslagangst – het was voor de jonge vrouw zaak op tijd haar gedachten een halt toe te roepen. ‘Leg de boom in je “mentale bureaulaatje”, en als je merkt dat je hoofd naar het rampscenario gaat, pak je ’m erbij.’ Samen oefenden ze hoe de jonge vrouw haar grenzen bij de leidinggevende kon aangeven. ‘Dan zeg je: nee, mijn agenda zit vol.’
Na elke sessie ging de jonge vrouw naar huis met volgetekende papieren, mindfulness-oefeningen en ademhalingstechnieken.
Die jonge vrouw, uiteraard, dat was ik.
Het aantal Nederlanders dat thuiszit met een burn-out lijkt schrikbarend groot. Tijdens de jaarlijkse Week van de Werkstress publiceerde onderzoeksinstelling tno een dik rapport met een alarmerende boodschap: in 2021 hadden in Nederland 1,3 miljoen werknemers last van burn-outklachten – zo’n zeventien procent van alle werkenden. Deze burn-outklachten leidden in dat jaar tot elf miljoen verzuimdagen, een stijging van ruim anderhalf miljoen ten opzichte van 2020.
In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zochten de auteurs naar de oorzaken van dit groeiende probleem. Ze kwamen tot een trits stapelfactoren (houd je vast). Individueel: perfectionisme, gebrek aan veerkracht, laag zelfvertrouwen, overlijden van een dierbare, sterke leeroriëntatie, slechte financiële situatie. Organisatorisch: emotioneel belastend werk, gebrek aan autonomie, onvrede over salaris, personeelstekort, pestgedrag. En maatschappelijk: digitalisering, hoogconjunctuur, globalisering.
Vrouwen tussen de 25 en 39 jaar, en in het bijzonder laagopgeleide vrouwen, lopen het grootste risico op een burn-out. Daardoor is het aantal burn-outklachten het hoogst in sectoren waar veel vrouwen werken – onderwijs, (thuis)zorg en communicatie.
Volgens de onderzoekers blijven veel vragen over het ontstaan, de toename en de definitie van de burn-out onbeantwoord door ‘gebrek aan degelijk onderzoek’. Nog opmerkelijker is dat werk wel een factor is bij burn-outklachten, maar zelden de enige factor, en in veel gevallen ook niet de belangrijkste. De burn-out is aan herdefiniëring toe, suggereren de auteurs.
De burn-out is het meest mediagenieke verhaal van deze tijd, maar de vraagtekens van de tno-onderzoekers zie je nauwelijks terug in de media. Eén op de zeven werknemers lijdt aan burn-outklachten, koppen de kranten. En kwaliteitsmedia schotelen al die opgebrande mensen persoonlijke burn-outverhalen, burn-outgidsen en burn-outpodcasts voor. Voor wie niet genoeg heeft aan de ‘gewone’ burn-out, is er een legio varianten in het leven geroepen. Twintigers en dertigers die aan het begin van hun loopbaan uitvallen, lijden aan de ‘millennial burn-out’. De parental burn-out is gereserveerd voor voltijds ouders. Studenten, activisten, mensen met autisme, vrijwilligers, mensen in de menopauze, werklozen, managers met een bullshitbaan: ieder heeft zijn eigen burn-outcategorie.
Opiniemakers schrijven katernen vol over de oorzaken van dé ziekte van deze tijd. ‘We zijn het lijden verleerd’, vindt de psychiater. ‘Doorgeslagen individualisme’, analyseert de cultuurfilosoof. ‘Het patriarchaat’, wijst de feminist.
Eén naam wordt genoemd in vrijwel elk rapport of onderzoek over de burn-out: Wilmar Schaufeli. Deze organisatiepsycholoog was de eerste in Nederland die het verschijnsel onderzocht. Hij schreef zo’n vijfhonderd boeken en publicaties over de burn-out (waaronder De burn-out bubbel, 2022).
Aan de telefoon blijkt Schaufeli een mediagetrainde verteller. Met krachtige metaforen en historische vergelijkingen brengt hij zijn verhaal tot leven: ‘Een burn-out kenmerkt zich door emotionele uitputting, depersonalisatie en verlies van competentie’, somt de emeritus hoogleraar op. ‘Het is een stoornis veroorzaakt door het werk, of andere verplichtende activiteiten. Ja, dus ook ouderschap, activisme of mantelzorg kunnen leiden tot burn-out.’
Máár, vervolgt Schaufeli, ‘een burn-out is iets heel anders dan “burn-outklachten”. Een burn-out is een ernstige stoornis en duurt maanden, soms zelfs jaren. Slechts één procent van de mensen die zich met werkgerelateerde klachten bij de bedrijfsarts meldt, voldoet aan de criteria voor zo’n burn-out. Burn-outklachten daarentegen zijn alledaagse stressverschijnselen waarmee iederéén vroeg of laat te maken krijgt. Wie burn-outklachten verwart met de “echte” burn-out doet alsof een griepje een longontsteking is.’
Van een burn-outepidemie, in de medische zin, is volgens Schaufeli geen sprake. Het is zinvol om een onderscheid te maken tussen die één procent die jaren uitgeput thuis zit met werkgerelateerde uitputtingsklachten en de burn-out als cultureel narratief, als collectieve stemming – als vibe. Dit tweede type burn-out, de burn-out als verhaal, neemt onderhand wél epidemische vormen aan.
‘Alle mensen met “vage” klachten herkennen zich in een verhaal waarin we collectief geloven’, zegt Schaufeli. ‘De burn-out als maatschappelijk fenomeen lijkt sterk op de neurasthenie, oftewel “zenuwzwakte”, die in de negentiende eeuw opkwam. De feodale en agrarische maatschappij maakte toen plaats voor de industriële samenleving, waardoor men oververmoeid en overprikkeld zou raken. De gedachte was dat de mens niet was uitgerust op deze verandering. In 1930 verdween het verschijnsel. Nu leeft eenzelfde soort verhaal: de mens zou niet geschapen zijn voor de smartphone, voor de 24-uurseconomie en de globalisering.’
Een Nederlandse steward raakt uitgeput van het nepglimlachen, een Japanner haalt er voldoening uit
Met klachten als vermoeidheid, somberheid, hoofdpijn of slapeloosheid als gevolg. Schaufeli stoort zich aan deze inflatie van het begrip burn-out. ‘Het houdt ernstige gevallen buiten beeld.’
Nederland is het enige land ter wereld met de burn-out als unieke werkgerelateerde diagnose. In Zweden bestaat een variant op deze diagnose, het utmattningssyndrom (vermoeidheidssyndroom). In andere Europese landen, zoals Frankrijk en België, gaan stemmen op om van burn-out een werkgerelateerde ziekte te maken, maar tot dusver zonder resultaat. Een gedeeld begrip van wat een burn-out is, ontbreekt.
Sterker nog: volgens een analyse in opdracht van de Europese Unie zijn er 140 definities van het begrip burn-out in omloop. Elk land geeft zijn eigen invulling aan het fenomeen. Duitsers focussen bijvoorbeeld op ‘mentale gezondheid’ en ‘stress’, terwijl Belgen en Nederlanders de nadruk leggen op ‘werkcondities’. Sommige landen hanteren naast het Engelse burn-out ook woorden in de moedertaal, zoals het Italiaanse stato di esaurimento vitale (toestand van vitale uitputting) of het meer arbeidsgerichte Finse työuupumus (werkuitputting).
Maar ook in dit rapport stuiten de auteurs op een gebrek aan onderzoek. De afgelopen tien jaar heeft slechts een handvol Europese landen (waaronder Nederland, België en Portugal) grootschalig onderzoek gedaan naar de burn-out. In andere landen beperkt het onderzoek zich tot werkstress en uitputting in bepaalde sectoren of beroepen. Slechts in een paar landen meet men hoeveel mensen zich ziekmelden met een burn-out. Overkoepelend Europees onderzoek ontbreekt.
De burn-out, zou men kunnen zeggen, is bij gebrek aan wetenschappelijke consensus in de eerste plaats een verhaal. Sterker nog: de burn-out werd geboren in de literatuur. In 1961 muntte Graham Greene als eerste de term in A Burnt-Out Case. In deze roman is een sombere ster-architect zijn roem en succes beu en vlucht naar Congo, in de hoop daar rust en betekenis te vinden. Maar elke cultuur haar eigen origin story. In Japan bijvoorbeeld wordt het burn-outverhaal niet voortgestuwd door een innerlijk conflict, maar door externe obstakels. De antagonist is de baas die een honderdurige werkweek afdwingt, met als ultieme schrikbeeld karoshi, dood door werk.
Exemplarisch voor een Amerikaans burn-outverhaal is het invloedrijke Buzzfeed-artikel How Millennials Became the Burn-out Generation uit 2019. Mediatheoreticus Anne Helen Petersen voert in het artikel geïnternaliseerde prestatiedruk op als de schurk. Petersen betoogt dat twintigers en dertigers collectief ‘burned-out’ zijn doordat deze generatie is grootgebracht met de ideologie van workism – het idee dat productiviteit de waarde van het individu bepaalt. Het verhaal resoneert ook buiten de Verenigde Staten: Nederlandse millennials deelden het artikel massaal op hun tijdlijn.
Ook populair: het Nederlandse burn-outverhaal met ‘perfectionisme’ als centraal conflict. De protagonist legt de lat te hoog, met langdurige stress tot gevolg.
Op de maandagochtend dat ik op een Amsterdamse redactie instortte, lag elders een eveneens jonge vrouw nog steeds in bed. De streep lentelicht onder aan het rolgordijn was ondraaglijk fel. Haar hoofd leek gevuld met watten.
Wat haar weerhield van opstaan, voelde anders dan de gebruikelijke tegenzin. Alles voelde zwaar, alsof haar hart pek rondpompte in plaats van bloed. ‘Het gaat niet lukken’, mompelde ze tegen niemand in het bijzonder. ‘Alles is te veel.’
Enkele maanden later trok de vrouw weer in bij haar moeder. Nog steeds kwam ze haar bed niet uit. Vanuit haar hoogslaper keek ze naar de verschoten Hitkrant-posters aan de muur – Avril Lavigne, Atomic Kitten en Madonna – en dacht: ‘Van mij hoeft het allemaal niet meer. Het lukt toch niet.’ Haar moeder sleepte haar uiteindelijk naar de huisarts. ‘Depressief’, constateerde die na een blik op haar ongewassen joggingbroek.
‘Zo’n dochter heeft mama niet verdiend’, dacht de jonge vrouw. Ze kreeg een strip mirtazapine mee, een doorverwijzing naar de gespecialiseerde ggz en het advies dagelijks te bewegen.
De pillen deden hun werk, maar de vrouw kwam vijftien kilo aan. ‘Lui en mislukt’, dacht ze als ze zichzelf in de ruiten zag. In therapie leerde ze meer over haar diagnose. Die somberheid, vertelde haar hulpverlener, een man die tegen zijn pensioen liep, daar had ze waarschijnlijk aanleg voor. Achter hem, in zijn boekenkast, Wij zijn ons brein. Als ze niet aan de wandel was, keek ze make-over-programma’s met mensen die nauwelijks hun huis uitkomen. ‘Het voelt alsof ik heb gefaald’, bekenden de deelnemers tegen de gladgestreken presentatrice. De vrouw staarde naar de televisie en dacht: ‘Dit ben ik.’
In Nederland is het individuele burn-outverhaal opvallend uniform: op televisie (denk aan Ik vertrek), in podcasts (zoals De burn-out tapes) en op blogs (Zo belandde ik in een burn-out) vertellen mensen hun persoonlijke verhaal volgens dezelfde structuur. Eerst is daar de openingsakte, ofwel ‘het inzicht’. Levendig beschrijven ervaringsdeskundigen het moment waarop ‘het licht uitging’ en ze ‘plots geen boterham meer konden smeren’. Gevolgd door het middenstuk, gemodelleerd naar de hero’s journey: de weg naar herstel. De fitbit gaat om en de meditatie-app krijgt een vaste plek op het startscherm. Yogamatten, vingerplanten en een broodbakmachine verschijnen in huis. Omdat de bodem van de put dieper blijkt dan voorzien, schiet een coach of therapeut te hulp. En tot slot: de catharsis. De voetreflextherapeut vertrekt naar Spanje om een glamping te bestieren. De consultant ruilt zijn bullshitbaan in voor een betrekking bij Greenpeace, de junior-ontwerper leert dat ‘werk geen passie hoeft te zijn’. De activist ontdekt dat, als zij voor de wereld wil zorgen, ze éérst voor zichzelf moet zorgen. Les geleerd. Eind goed al goed.
‘Stress hoort bij het leven’, zegt psychiater Christiaan Vinkers (1980), hoogleraar stress en veerkracht bij het Amsterdam umc en auteur van In de ban van burn-out (2022). ‘We hebben niet meer stress dan vroeger. Mensen denken ten onrechte dat ze alle vormen van stress moeten vermijden. Die gedachte alleen al levert stress op.’
Vinkers verzet zich daarom tegen ongefundeerde horrorverhalen over zijn vakgebied. Zo’n vijf jaar geleden hadden alle media het over ‘de depressie-epidemie’ en ‘de gevaren van antidepressiva’. Hij zag zijn patiënten daaronder lijden en schreef daarom in 2017 met apotheker Roeland Vis Even slikken, over de zin en onzin van antidepressiva. Nu verzet hij zich tegen de beeldvorming rondom de burn-out. ‘Voor de medische burn-out is geen enkel overtuigend wetenschappelijk bewijs’, stelt Vinkers. Net als de rapporten en EU-onderzoek wijst hij op een gebrek aan een heldere definitie en overkoepelend onderzoek. ‘We hebben simpelweg geen idee wat het ís!’
Zo rammelt de methodiek om een burn-out vast te stellen. Dit gebeurt met de beroemde Maslach-test of met de Utrechtse Burnout Schaal. Vinkers: ‘Mensen schatten hun situatie ernstiger in als ze een vragenlijst invullen dan wanneer zij met een arts in gesprek gaan. Voor depressieve klachten is dit uitgebreid onderzocht. Het aantal mensen met een depressie op basis van vragenlijsten is bijna vier keer zo hoog als de diagnose “depressie” na een klinisch interview.’
De psychiater wijst op de grote overlap tussen het ziektebeeld van een burn-out en een depressie: ‘We weten niet goed wat het verschil is. De klachten lijken sterk op elkaar: vermoeidheid, somberheid, gebrek aan autonomie, slaapproblemen. Beide diagnosen hebben dezelfde bron: een overschot aan langdurige stress.’
Zo’n overlap is overigens niet uniek: alle stoornissen in de dsm-5 raken elkaar op bepaalde aspecten. De overlap tussen de burn-out en de depressie is echter opmerkelijk, omdat het belangrijkste verschil het domein behelst waar de klachten tot uiting komen. Waar de depressie zich tegen álles in het leven keert, doen we alsof de burn-out zich enkel tot werk of andere verplichtende bezigheden beperkt. Dit onderscheid tussen ‘werk’ en ‘leven’ is niet zo makkelijk te maken, constateerden de tno-onderzoekers al. Niet voor niks kunnen werklozen, ouders en mantelzorgers ook opgebrand thuis komen te zitten. Wat blijft er dan over van het onderscheid tussen de burn-out en de depressie?
Voor velen is de burn-out een kleine zegen, de enige vorm van psychisch leed zonder stigma
Mensen modelleren zichzelf en anderen naar verhalen en de verwachtingen die daarbij horen. Als iemand dagelijks twintig kilometer hardloopt, denken we dat dit een ambitieus persoon is. Als een collega op een drukke werkvloer gaapt, verwacht men vermoeidheid; een gapende tiener achter in in de klas zal eerder verveeld zijn.
Het verhaal waarmee ouders hun kinderen grootbrengen heeft veel invloed, weet cultureel psycholoog Batja Mesquita, hoogleraar aan de Universiteit van Leuven en auteur van Between Us: How Culture Creates Emotions (2022). Wat kan een kind verwachten van de wereld, en andersom? ‘De verwachtingen die bij dit verhaal horen, hebben reële fysiologische effecten’, zegt Mesquita via Zoom. ‘Verwachtingen zijn niet alleen concepten in het hoofd, ze vormen onze realiteit en onze reactie daarop – en daarmee de mentale en fysieke gezondheid. Teleurstellingen of tegenslagen bijvoorbeeld veroorzaken stress.’
In landen als Japan of Thailand groeien mensen op met een compleet ander verhaal dan wij hier, weet Mesquita. ‘Daar zien individuen zichzelf niet als hoofdrolspeler, maar als lid van de groep waartoe ze behoren. De rechten van een individu worden in die context minder belangrijk dan de plichten tegenover de groep. Mensen hebben dus stress als ze niet aan de verwachtingen van anderen kunnen voldoen, en veel minder doordat ze in hun rechten gefrustreerd worden. In India, of andere landen waarin men gelooft in voorbestemming of in de sterke rol van het lot, bestaat er ook minder verwachting dat je goed behandeld zult worden. Mensen hebben lage verwachtingen en daardoor weinig boosheid of frustratie.’
En elke cultuur heeft zo haar eigen stressbronnen. ‘In Nederland kan het onderdrukken van emoties bijdragen aan een burn-out terwijl er in landen als Japan en China geen verband bestaat tussen emotie-onderdrukking en burn-out. Binnen de Japanse cultuur is het vervullen van je rol binnen de groep een belangrijke waarde, in Nederland is zelfexpressie een kernwaarde.’ Kort door de bocht: een Nederlandse steward raakt uitgeput van het nepglimlachen, een Japanner haalt er voldoening uit.
Maar ook binnen een cultuur zijn er verschillen. Zo lopen de verwachtingen tussen verschillende sociaal-economische klassen uiteen, vervolgt Mesquita: ‘Kinderen van hoogopgeleide ouders leren dat zij onafhankelijk zijn en dat zij het leven zelf vormgeven. Dat klopt ook met de positie die veel hoogopgeleiden krijgen in de maatschappij. Ouders in werkende klassen vertellen hun kinderen eerder om te doen wat de leraar vraagt.’
Maar wat als zo’n kind de ladder van de samenleving beklimt? Mesquita: ‘Harvard-onderzoekers ontdekten dat om sociaal te stijgen, aanpassing aan het waardensysteem van de hogere klasse noodzakelijk is. Wie blijft vasthouden aan de oude waarden – het belang van de gemeenschap, doen wat er gevraagd wordt – zal het altijd verliezen van het individualistische middenklassekind. Het kost simpelweg te veel tijd en energie om terug te geven aan de oude gemeenschap. Willen sociale stijgers slagen, dan zullen ze zelfs de verwachtingen van de hogere klassen moeten overnemen. Wie niet verwacht bepaalde doelen te verwezenlijken, wie die doelen niet eens als haalbaar zíet, zal die doelen waarschijnlijk niet bereiken.’
In Nederland wordt de werknemer ongeacht de aard van de klachten bij ziekte doorbetaald. Omringende landen maken hierin wel een onderscheid. Fransen met een depressie krijgen bijvoorbeeld zeventig procent salaris uitbetaald, terwijl collega’s met werkgerelateerde klachten honderd procent van het loon ontvangen. Het financiële belang om aan te tonen dat klachten werkgerelateerd zijn, bestaat in Nederland niet. Wat overblijft, is het effect van de diagnose op het zelfbeeld en de reputatie.
‘Laagopgeleide mensen krijgen vaker de diagnose depressie’, vertelt Vinkers, ‘waarschijnlijk doordat hoger opgeleiden mondiger zijn en aandringen op de acceptabeler diagnose burn-out.’ Zo liet een studie uit 2018 van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten zien dat bij hoger opgeleiden tussen 2010 en 2016 drie keer zoveel gevallen van stress en burn-out voorkwamen. ‘Omgekeerd komt de diagnose depressie bijna vijf keer vaker voor bij mensen die alleen basisonderwijs hebben afgemaakt vergeleken met mensen die minimaal een hbo-opleiding hadden.’
Daar komt wel verandering in. ‘De burn-out democratiseert’, vertelt Schaufeli. ‘Vroeger rapporteerden praktisch opgeleide mensen somatische klachten, terwijl hoogopgeleide mensen eerder aan met psychische problemen aanklopten. De timmerman had rugpijn, de advocaat dwanggedachten. Dat had niet alleen te maken met het soort werkzaamheden; toegang tot het vocabulaire speelde ook een rol. De psychologentaal was enkel toegankelijk voor de elite. De afgelopen decennia is die taal gedemocratiseerd. Socioloog Abram de Swaan noemde deze ontwikkeling proto-professionalisering: leken namen de terminologie van medische specialisten over. Dertig jaar geleden wist vrijwel niemand wat een identiteitscrisis was. Tegenwoordig kan iedereen aankloppen met psychische klachten.’
Net als de middenklasseverwachtingen en de psychologentaal, sijpelt de burn-out dus de maatschappij binnen. ‘De timmerman leest in de krant over de burn-out en herkent vage klachten. Een lager geschoolde vrouw hoort op het nieuws dat zij tot de grootste risicogroep behoort, en ziet haar vermoeidheid en druk op de borst in een ander daglicht. Als er op de werkvloer één collega uitvalt met stressklachten, volgen er in de regel meer.’
Achteraf gezien had ik geen burn-out maar een depressie. Werk was een aanleiding voor mijn klachten, geen oorzaak. Ik voelde me leeggetrokken, de wereld leek op grote afstand, concentratie was onmogelijk. Ik verlangde enkel naar rust, een pauzeknop. En waar kon ik mee stoppen? Nadenken? Geliefde zijn? Boodschappen doen? Alleen met werk kon ik stoppen. Ik wist niet dat er ook andere verklaringen mogelijk waren voor zulke klachten. Niemand in mijn omgeving meldde zich ziek met een depressie.
Toch ben ik, zoals de meeste vertellers van het burn-outverhaal, ‘dankbaar’ voor de diagnose. De burn-out gaf mij een verhaal met een handelingsperspectief en zicht op een goede afloop. Want de jonge vrouw die in bed blijft liggen, dat had ik ook kunnen zijn. Ik zou mezelf identificeren als iemand ‘met een kwetsbaarheid voor depressie’. Ik zou me geen actor voelen, maar een slachtoffer.
Er zitten culturele voordelen aan de diagnose burn-out, geeft Vinkers toe. ‘Op een depressie rust, zoals op vrijwel alle psychische klachten, helaas nog steeds een stigma. Niemand zegt: ik hik tegen een depressie aan.’ De burn-out daarentegen is haast een statussymbool. Vinkers: ‘Je hebt met een burn-out te hard gewerkt, je hebt zo je best gedaan, en bent overbelast geraakt.’
Doordat de diagnose geen taboe is, trekken mensen misschien eerder aan de bel en durven ze er openlijker over te praten. ‘Het burn-out-narratief is inherent positief’, beaamt Schaufeli. Werk wordt te veel, men komt in een crisis, leert zichzelf kennen en komt er – in navolging van de wetten van een Hollywoodverhaal – sterker uit. Mensen zijn soms trots op hun burn-outverhaal. Het verhaal staat voor een overschot aan ambitie, opgelegde rust en terugpakken van autonomie.
‘Van depressie weten we dat er na de eerste veel minder stress nodig is om iemand in een tweede of derde depressie te duwen. Daardoor keren depressies vaak terug’, aldus Vinkers. Of dit met een burn-out óók het geval is, is onbekend. De vraag is of de positieve narratieve structuur van de burn-out op alle mensen met vage klachten een placebo-effect heeft. Is gelóven dat een ambitie leidt tot een crisis, geloven dat men kan leren van die crisis, geloven dat er een handelingsperspectief bestaat om het lijden te overkomen – is geloven genoeg?
Vinkers moet erom lachen. ‘Als je jaren thuiszit, piep je wel anders. Dan wil je hulp, geen mooi verhaal.’ En, voegt de psychiater toe: ‘Mensen met een depressie leren óók grote levenslessen. Ze veranderen óók van baan, maar zij delen deze levenslessen zelden publiekelijk. Zeker op antidepressivagebruik ligt een taboe, dan zou je “voor de makkelijke weg kiezen” en het “niet helemaal zelf doen”.’
Vinkers’ pleidooi is gehoord: het cbs maakte in februari bekend niet langer gebruik te maken van de term ‘burn-out’ omdat het begrip voor te veel verwarring zorgt. Voortaan spreekt men liever van ‘psychische vermoeidheid door het werk’. Of daarmee het burn-out-‘probleem’ is opgelost, blijft de vraag. Voor al die miljoenen mensen met vage klachten, de mensen met kleine mentale worstelingen, biedt het burn-outverhaal een uitkomst. Vaak is een burn-out een gespreksstarter, veelal ligt daaronder allerlei andere problematiek: rouw, jeugdtrauma, een verborgen seksuele geaardheid. Levensproblemen. Wie niet door een huisarts wordt doorverwezen naar een psycholoog of psychiater, moet het doen met het internet. Vinkers: ‘Googel burn-out en je verdwaalt in een woud van zelfbenoemde experts, van meer mening dan wetenschap, die vaak ook nog veel geld kosten.’
Stuitend, vindt Vinkers de stelligheid waarmee zelfbenoemde experts stellen mensen die langdurig thuiszitten in acht weken te kunnen verlossen van hun klachten. ‘Als je eruitkomt met een coach, prima! Maar als je ernstige of langdurige klachten hebt – of je het nu een burn-out of een depressie noemt – moet je echt professionele hulp krijgen. Daar zijn in de psychiatrie allerlei wetenschappelijk onderbouwde behandelingen voor.’
Voor die mensen, de één procent, die met ernstige, langdurige klachten kampen en bijna hun bed niet uitkomen, is het burn-outverhaal een vloek. Voor de overige 99 procent is het een kleine zegen: de burn-out is de enige vorm van psychisch leed zonder stigma. Het is de enige ‘diagnose’ waar je met drie maanden rust, veel wandelen, cognitieve gedragstherapie zelf weer bovenop kunt komen. Met een burn-out kun je op kosten van de werkgever en verzekeraar tijd nemen voor jezelf, zonder veroordelende blikken van je omgeving.