De excuses voor het slavernijverleden die de koning maakte, worden door hem ‘met hart en ziel beleefd’, zei hij afgelopen zaterdag in Amsterdam. Voor hem zat er ook een ‘persoonlijke dimensie’ aan. De stadhouders en de koningen van Oranje hebben destijds niets tegen de ‘misdaad tegen de menselijkheid’ ondernomen en omdat sinds de Tweede Wereldoorlog bekend is hoe belangrijk ‘verzet tegen onmenselijkheid’ is, wilde hij niet alleen opnieuw excuses maken, maar vroeg hij de nazaten ook om ‘vergiffenis’.
Met die emotionele woorden werden in één meeslepend gebaar verschillende tijden, volkeren, regimes, families en staten samengebald. Het ceremonieel omlijsten van kabinetsbeleid is een van de kerntaken van de koning. Maar het contrast tussen zijn spirituele smeekbede en de ingetogen, historiserende woorden waarmee het kabinet ‘met een komma en géén punt’ eerder excuses maakte, had niet groter kunnen zijn.
De persoonlijke draai die Willem-Alexander aan de formele excuses van de staat gaf, miste zijn uitwerking niet. Veel nazaten van slachtoffers voelden zich door de persoonlijke toon gezien en erkend. Toch roept het verzoek om ‘vergiffenis’ vragen op. Doet dit schijnbare eindpunt recht aan het ‘eeuwige gesprek’ dat geschiedenis is? Kan het verzoek ook geweigerd worden? Wat betekent de eigen familiegeschiedenis van de koning voor de rest van Nederland? En wat moet staatsrechtelijk onder een zo religieus, middeleeuws begrip als ‘vergiffenis’ verstaan worden?
Nederland heeft een lange bestuurlijke traditie waarin de verkondiging van hoge moraal hand in hand gaat met het ontwijken van bestuurlijke verantwoordelijkheid. Michel Houellebecq had waarschijnlijk gelijk toen hij schreef: ‘De Hollanders zijn een ras van polyglotte en opportunistische handelaren. (…) Holland is geen land, maar op zijn best een onderneming.’ De koning plaatst op de ‘onderneming’ een nationale vlag, maar met zijn unieke familie, zijn unieke leven en zijn unieke geschiedenis leeft hij intussen in zijn eigen wereld.
Koningin Juliana stelde bij haar aantreden in 1948 de zeer eigen vraag: ‘Wie ben ik dat ik dit doen mag?’ In die individuele en spirituele traditie past ook de taakopvatting van Willem-Alexander. Hij verschilt daarin van zijn moeder, Beatrix, die in de nadagen van de verzuiling eind vorige eeuw probeerde niet zozeer zichzelf in de staat, maar de staat in zichzelf te incorporeren.
Maar in het geliberaliseerde Nederland opereert de koning tegenwoordig freischwebender dan ooit. Niet alleen wil hij zoveel mogelijk op zijn eigen manier leven, ook streeft hij naar de opbouw van een eigen band met zijn volk. Met het Oranje Fonds creëerde hij samen met Máxima een eigen land van melk en honing waar parlementaire verantwoording dankzij de opbrengsten van de Postcode Loterij minder nodig is. Ver van het nationale parlement verwijderd maakt Máxima ook een eigen carrière bij de VN.
Vroeger was de staat groot en het individu klein, tegenwoordig is het net omgekeerd. Willem-Alexander streeft naar een rol die zo vrij én zo groot als mogelijk is. Hij wilde ‘als Bertha in de wei’ geen Willem IV worden, en nam met lintjes knippen geen genoegen, maar individuele keuzes gingen boven nationale plicht, en naast maximale eigen ruimte wil hij maximale privacy.
Dat de wrijving tussen hem als individu en als ambtsdrager opvalt, is een gevolg van de lawine van sociale media, maar de aanwijzingen dat hij de spanning als individu zelf ook opzoekt, stapelen zich op.
De defensieve PR van Beatrix, die populariteit gevaarlijk vond, hoort tot het verleden. Met zelfgemaakte video’s, medewerking aan documentaires en biografieën, een tiendelige podcastserie, een openbare brief aan de premier én een dagelijks fotobombardement via de ‘socials’ draait de persoonsmarketing van het Huis van Oranje op volle toeren.
Aandacht voor de mindere kanten van de koning en zijn familie horen daar ook bij. Het laat hem ‘niet los’, onthulde hij tijdens Dodenherdenking in 2020, dat ‘medemensen’ tijdens de Tweede Wereldoorlog zich door zijn overgrootmoeder, Wilhelmina, ‘onvoldoende gehoord en gesteund’ voelden. Dat hij de hand in eigen boezem stak, werd gewaardeerd. Maar de vraag is hoe die openlijke persoonlijke reflectie zich tot de staat verhoudt.
Een bijeenkomst op Paleis Het Loo, waar de Geschiedkundige Vereniging Oranje Nassau onlangs haar honderdjarige bestaan vierde, wierp daar nieuw licht op. Als beschermheer van de Vereniging zou de koning die dag aanvankelijk openen, maar toen het programma al was samengesteld, werd gemeld dat de koning bij het afsluitende debat over de monarchie aanwezig zou zijn. De panelleden die hun medewerking aan dat debat toegezegd hadden vóór dit bekend werd, werd niettemin verzocht vrijuit te spreken. Het mocht ‘schuren’.
De ene helft van het panel beweerde die middag dat de koning als persoon méér aanwezig moest zijn, de andere helft pleitte juist voor een meer terughoudende en neutrale rol voor het staatshoofd. ‘Schuren’ deed het, vooral vanwege het feit de koning tijdens de discussie over hemzelf op de eerste rij zat. Een historische gebeurtenis op zichzelf.
Na afloop werden de deelnemers uitgenodigd met hem nog even van gedachten te wisselen. Het is een ongeschreven regel om de koning tijdens dat soort persoonlijke gesprekken niet te citeren. Maar ook om, als hij bij openbare gelegenheden maatschappelijk relevante uitspraken doet, dat niet na te laten.
Na een begroeting kwam hij meteen ter zake. Waarom was tijdens de discussie steeds het woord ‘staatshoofd’ gebruikt, wilde hij weten. Die term stond niet in de grondwet. Hij stelde: ‘De koning is het hoofd der natie.’ Hij herhaalde dit daarna nog een keer.
Politiek debat over staatsinrichting blijft in Nederland überhaupt uit
Omdat de koning vasthoudend was, gaf ik schoorvoetend toe dat de term staatshoofd misschien niet helemaal juist geweest was. Maar dat ‘mea culpa’, besefte ik nadat hij was vertrokken, had niet gehoeven. ‘Staatshoofd’ staat niet in de grondwet, maar ‘hoofd der natie’ evenmin, en op de website van het Koninklijk Huis wordt de koning zowel ‘het staatshoofd’ als ‘hoofd der natie’ genoemd.
Toch enigszins in verwarring belde ik een dag later staatsrechtgeleerde Paul Bovend’Eert, auteur van het boek De koning en de monarchie, toekomstbestendig? ‘Het staatshoofd’ staat niet in de grondwet, legde hij uit, omdat de positie van het staatshoofd automatisch uit het koningschap voortvloeit. ‘Bij de grondwetsherziening in 1983, toen vermeld werd dat de koning lid van de regering is, luidde de toelichting daarbij dat het feit dat de koning staatshoofd is, zo voor zich spreekt, dat dit niet apart vermeld hoeft te worden.’
Volgens Paul Bovend’Eert kan het feit dat Willem-Alexander staatshoofd is hem de afgelopen jaren ‘haast niet ontgaan zijn’. In die hoedanigheid bieden nieuwe ambassadeurs van vreemde mogendheden geloofsbrieven aan hem aan, en wordt hij ook door vreemde mogendheden uitgenodigd. Omdat hij staatshoofd is, is hij volgens het Europees Verdrag zelfs bevoegd om zonder volmacht internationale verdragen te tekenen, al belet de ministeriële verantwoordelijkheid op nationaal niveau hem dat ook werkelijk te doen. Van ‘hoofd der natie’ heeft Bovend’Eerdt nog nooit gehoord, zegt hij. ‘Juridisch bestaat deze figuur niet.’
Het verschil tussen staatshoofd en ‘hoofd der natie’ intrigeert. Waarom zou de koning zelf het onderscheid maken? Vanwaar de afkeer van de ene, en de voorkeur voor de andere term? En wie zou het ‘hoofd der natie’, dat volgens Bovend’Eert ‘juridisch niet bestaat’, dan zijn? Volgens de website van het Koninklijk Huis bestaat deze figuur wel. Het ‘hoofd der natie’, staat er, geeft ‘inhoud’ aan de ‘samenbindende, aanmoedigende en adviserende rol’ van de koning.
De drie-eenheid van koning, staatshoofd en hoofd der natie deed intussen duizelen, maar ik concludeerde dat het hoofd der natie een romantische figuur is, die doordat het erfelijke koningschap in de moderne democratie nog bestaat, de taak van staatshoofd nu eenmaal op zijn schouders torst.
Het verschil tussen ‘hoofd der natie’ en ‘staatshoofd’ raakt daarmee aan de kern van het oude conflict tussen de burgers, die vanaf 1848 een staatsrechtelijk gebouw hebben neergezet, en de koning, die sinds 1814 bij de gratie Gods regeert. Het staatshoofd presideert een systeem van wet- en regelgeving, het hoofd der natie geeft aan historische verbondenheid zijn eigen, religieuze dimensie.
Dat veel Nederlanders juist aan dat religieuze en ‘onschendbare’ deel van de regering gehecht zijn, mag intussen duidelijk zijn. Debatten over de monarchie lopen altijd uit op de conclusie dat het volk nu eenmaal van de Oranjes houdt en dat we ‘anders Annemarie Jorritsma krijgen’. Inmiddels heb ik te veel ‘republikeinen’ gezien die na een aardige ontvangst op het paleis binnen 24 uur monarchist werden om republicanisme in Nederland nog serieus te nemen.
Maar ook een discussie over hoe de koning zijn functie als staatshoofd het beste zou kunnen vervullen − in een verdeeld land, waar populisme links en rechts om zich heen grijpt geen luxe − wordt niet gevoerd. Met tromgeroffel werd de koning zijn functie bij de formatie afgenomen, maar over wat het land wél aan hem kan hebben en onder welke voorwaarden, wordt liever niet gesproken. Na persoonlijke incidenten over vakanties of speedboten vlammen de emoties hoog op, maar zodra het schuim rond de mond is opgedroogd, slaat de onverschilligheid weer toe.
Politiek debat over staatsinrichting blijft in Nederland überhaupt uit. Nadat D66 in de vorige eeuw het Binnenhof bestormde met de belofte het bestel radicaal te veranderen, werd daarvan niets meer vernomen. Over de monarchie neemt alleen Alexander Pechtold een ferm standpunt in (afschaffen!) maar hij gaat tegenwoordig alleen nog over de verstrekking van rijvaardigheidsbewijzen.
Met een liberale premier die het principe huldigt van vrijheid blijheid heeft de koning intussen alle ruimte gekregen om zich als hoofd der natie te ontplooien. De nationale geschiedenis kan hem niet persoonlijk genoeg zijn, hoe diep hij daarvoor zelf ook op de knieën moet. Maar in hoeverre is de staat die hij vertegenwoordigt bij die persoonlijke, door erfelijke verwantschap gekleurde vorm van verbinding gebaat?
Eind vorig jaar kondigde de koning een door hemzelf gefinancierd historisch onderzoek aan naar het koloniale verleden van zijn voorouders. Niet alleen is hij de enige vertegenwoordiger van de staat die terugkijkt op een zo lange en continue familiegeschiedenis van rijkdom en (overzeese) overheersing, ook is hij de enige die daar in Nederland nog bijzondere rechten aan ontleent. Zijn wens om schoon schip te maken, hoe ahistorisch ook, is begrijpelijk, maar als staatshoofd is het ook problematisch.
Het onderzoek zal naar verluidt pas in 2024 afgerond zijn, maar historici zeggen nu al dat er, voor zover je stam-technisch naar geschiedenis wil kijken, voor Van Oranje geen goed nieuws uit zal komen. En wat kan de koning, die voor een hoog profiel als levend nationaal geweten gekozen heeft, dan nog doen om het water van zijn veren te schudden?
Feit is dat de huidige rechtsstaat, die niet geboorte maar gelijkheid als uitgangspunt huldigt en slavernij als misdaad tegen de menselijkheid beschouwt, vorm kreeg ondanks en niet dankzij de voorouders van de koning. Nadat tegen de wil van Willem I en Willem II in 1848 ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd, heeft de familie zich nog bijna een eeuw tegen democratisering verzet. Waar houdt de behoefte aan ‘vergiffenis’ dan op? Spijt en verdriet over geschiedenis mogen door het hoofd der natie persoonlijk dan diep gevoeld worden, maar de staat zou niet zijn biechtstoel moeten zijn.
Daniela Hooghiemstra is journaliste en schrijfster van verschillende boeken over het koningshuis