Nacht van de Filmacademie – De Groene Amsterdammer


Still uit De toekomst is failliet

Suzanne Koopstra – De toekomst is failliet

Een bejaarde man, onmiskenbaar oer-Rotterdams, toont ons een ruimte in zijn flatwoning: ‘archiefkamer’. Behoorlijk vol, maar even denk ik toch: nou ja, archiefkamer. Om me prompt, en na afloop nog meer, te schamen. Want: en óf het een archiefkamer is. Een half miljoen foto’s liggen er, van heel Rotterdam, geordend per wijk. Niet verzameld of uitgeknipt, maar zelf gemaakt.

We zien een shot van zijn vrouw, die ernstig kijkt naar zijn gerommel tussen dozen en bakken. Weer ga ik de fout in: denk aan een klassiek geval van ‘man heeft hobby en vrouw moet daar mee zien te leven.’ Helemaal fout: Tinus en Bep de Does werken al decennia samen aan iets wat geen hobby maar missie is, gebaseerd op twee pijlers: 1. vastleggen van naoorlogse huizen, straten, wijken zolang ze er nog zijn, grotendeels inmiddels verdwenen; 2. verontwaardiging over sloop van wat met onderhoud behouden had kunnen blijven, terwijl wat er voor in de plaats komt menselijke schaal ontbeert en sociale cohesie vernielt. Ook omdat nieuwbouw meestal onbetaalbaar blijkt voor de oude bewoners: ‘Yuppen nemen alles over.’ Samen struinen ze door hun stad; samen leggen ze vast en samen treuren ze om en protesteren tegen megalomane stadsontwikkeling. Hoor haar keihard ‘Tinus’ roepen als ze iets ziet dat dringend moet vastgelegd.

En hoe dat begon! Tinus was tien toen hij, ouders, zusjes, broertjes weg moesten uit hun huurhuis vanwege sloop. Het joch vond het even beroerd als gezins- en buurtgenoten, maar hij had een toestelletje en fotografeerde wat er na verhuizing niet meer zou staan. Wat geen volwassene bedacht en bedenkt. Nog uitzonderlijker: hij bleef dat levenslang doen omdat de geschiedenis van gedwongen verhuizen zich bleef herhalen: voor het ouderlijk gezin meermaals, voor hemzelf vanaf dat hij op eigen benen stond, voor Bep en haar ouders. Gaandeweg verbreedde zijn blik: niet alleen de sloop in zijn autobiografie maar die in gans de stad. Uitmondend in een uniek archief en fotoboeken van zestig (!) wijken zoals die er in de twintigste eeuw uitzagen. In de 21ste grotendeels veranderd of ‘onherstelbaar verbeterd’. Nu zijn ze dus bejaard en steeds opnieuw zijn er betaalbare laagbouwwijken en flats op menselijke schaal die tegen de grond gaan voor hoogbouw. Ze lijden er duidelijk onder. Ook omdat ze er alleen voor lijken te staan in verontwaardiging en vasthoudendheid.

We zijn er zelfs bij wanneer het rijtje aardige puntgevelhuizen, waaronder de laatste woning van wijlen zijn ouders, tegen de grond gaat. Hij fotografeert en houdt het niet droog. Want hij herinnert zich hoe zijn ouders, in die allereerste gesloopte woning, uit het raam naar beneden keken waar hun tienjarige stond te fotograferen. Sentimenteel? Ik ben geraakt. Heel mooi, deze film. Ook door knap gebruik van VFX, visuele effecten door computer gemaakt, die onder veel meer een angstaanjagende toekomststad doen verrijzen. Realisme overstijgende magie. Met als afsluitbonus dat we Tinus in Feijenoord-shirt zien, de begrafenis van Coen Moulijn op archiefbeeld en een wankele Lee Towers die speciaal voor de film You’ll Never Walk Alone extra betekenisvol fluistert. Maar eenzaam zijn ze.

Still uit Toen we jongens waren

Merel Hogerheijde – Toen we jongens waren

Acht twintigers, vrienden, vieren, buiten seizoen, een week vakantie in een Normandisch landhuis. Niet onbemiddeld, goodlooking, welbespraakt. Het zou een dispuut kunnen zijn (de kring blijkt in het filmplan nog groter – kennelijk wilde of kon niet iedereen mee) maar dat lijkt het toch ook weer net niet. Er is een zweem van creatieve beroepen. Ze drinken flink (ik zag geen drugs maar ben volslagen leek), koken een diner, gaan uit snacken, lachen veel, zingen soms, gaan op stap naar een kermis, trappen een balletje, zwemmen in een koude zee, bezoeken een kerk of zitten brak aan de koffie in een ochtendzonnetje. Wie man, jong en bevriend is (geweest) kan het een beetje uittekenen. Wie vrouw is waarschijnlijk ook, al zal het er bij hen toch anders toegaan qua gespreksstof en taal. Opvallend: geen wanklank, harmonie overheerst. Er wordt gegrapt, gepraat, oppervlakkig, soms serieus. Wat volledig ontbreekt zijn gesprekken over al dan niet jonge vrouwen. Of Eros. Af en toe interviewt de regisseur een enkele van haar personages.

De titel, Toen we jongens waren, is veelzeggend. Ze trekken duidelijk al lang met elkaar op – worden, werden, de een eerder, de ander later, volwassen(er). Langzaam wordt duidelijk dat ze deels tot volwassenheid geslágen zijn: nummer negen ontbreekt. Hij leeft niet meer. (Het lijkt wel speelfilm.) Als je goed luistert, begrijp je dat ze samen zijn verjaardag vieren. Of ze dit voor elk ander lid gedaan zouden hebben weet je niet, maar dat hij een centrale rol speelde is duidelijk. Ze hielden/houden van hem. Hoe hij is overleden komt niet ter sprake. Toch, als een van hen in verband met de dode zegt dat je wel kan denken dat je iemand heel goed kent, maar… dan lijkt dat wel een indicatie. De enige. En dat is goed zo, want voor de mannen, en daarmee de film, draait het niet om hoe maar om wat. En dat ‘wat’ is het gemis dat ze voelen, de een sterker dan de ander; en de confrontatie met eindig- en sterfelijkheid. Van de ander, van henzelf.

Vergeef een oude man dat hij terugdenkt. Om veel te herkennen (ooit waren we allemaal ‘jongens, maar aardige jongens, al zeg ik het zelf’, waarbij het aardige toch bovenal ons eigen kringetje betrof, want, allemachtig, wat waren we tegelijk arrogant, want uitverkoren door elkaar – vriendenkringen sluiten uit), maar ook grote verschillen te zien. Wij raakten elkaar nooit aan. Wij waren als de dood voor het persoonlijke, het intieme, hoezeer we ook op elkaar gesteld waren. ‘Houden van’ werd zelden gebruikt en al helemaal nooit voor vrienden. Therapie was voor ‘gevallen’. Terwijl velen van ons, oorlogskinderen, verre van ongeschonden waren. Dus kijk ik met bewondering, jaloezie soms zelfs, naar deze generatie. Zij houden van elkaar, is de herhaaldelijk letterlijk uitgesproken conclusie. Zich misschien daarvan wel meer bewust door de dood.

Maar er zijn onderlinge verschillen. In een scène van twee jongens in bad, benen over de rand, drankje erbij, vermoed je dat de regisseur tegenpolen bij elkaar heeft gezet. Voor de een was het verdriet katalysator voor verandering, verdieping, mediteren, hulpvraag (het lijkt een jubelzang); voor de ander blijft er grote therapiehuiver. De een voelt evenwicht tussen de rouw en het vieren van jong en uitgelaten zijn; de ander vraagt zich af of hij wel voldoende stilstaat bij het verlies. Terwijl hij de dood van zijn vader meemaakte. En ook onzeker is over de verwerking van die klap. Wat ik herken. Rouw is een zonderling dier.

Enfin, zie een groep jongens, mannen met vinkjes. In die kerk steken ze kaarsjes aan voor de verloren vriend. We hebben een enkeling een beetje leren kennen. Een lieve lievegeneratiefilm.

Still uit Vaders zijn ook zonen

Sammy Shefa Idris – Vaders zijn ook zonen

Een extreem persoonlijke, letterlijk soms gefluisterde film waarin de jonge regisseur de pijnlijke relatie met zijn vader onderzoekt. Dat is met een levende vader al problematisch, wanneer die gestorven is voordat er ook maar iets is uitgepraat ligt dat nog weer complexer. Sammy’s eerste jaren, en die van de zusjes en broertjes, waren paradijselijk. De ouders leken volmaakt. Tot de beschermende held vertrok. Waarom liet hij hen alleen?

Een kern van de documentaire ligt in de titel besloten. Het groeiende besef dat de verdwenen vader zelf de ongelukkige zoon van een moeilijke, afwezige vader was. Een lijn die aan het eind van de film in een Idris-familiefotoreeks verder achterwaarts in de tijd doorgetrokken wordt: falende vaders, telkens slachtoffer van hun eigen vaders. Dat wordt me dan te schematisch, maar natuurlijk ligt er het ware inzicht aan ten grondslag dat onze ouders ooit kinderen waren van onvolmaakte ouders (en omstandigheden). Zoals wij zelf onze makkes doorgeven. Enzovoort.

Dat probleem is bepaald niet kleurgebonden. Toch speelt kleur een rol, al was het alleen maar omdat alle personages in de film zwart zijn. Sammy en zijn familie (de ouders Afrikaans-Arabischtalig, naar Nederland gemigreerd). Maar ook de mannenpraatgroep waaraan Sammy deelneemt. Overwegend lijken hun roots in Antillen en Suriname te liggen. Bijna allemaal delen ze problemen met en verdriet over een afwezige of anderszins falende vader. Ze hadden geen krachtig rolmodel. Al kwam het ook voor dat ze juist verschrompelden in een autoritaire opvoeding, waarin het kind niet telde. Het zijn indrukwekkende, prachtig geformuleerde statements, waarbij er eentje identiek is aan het inzicht van Sammy: zie in dat de vader ook een ongelukkige zoon was en verzoen je met hem, al dan niet postuum.

Ik gun het de mannen van harte, want als het lukt is dat een vorm van bevrijding. Maar wat moet dat een miraculeuze krachttoer zijn, die juist op zachtheid en vergeving rust, uitmondend in liefde voor wie je tekort deed, of, vaker nog, beschadigde. Een van de praatgroepleden zal dat zeker nooit lukken: hij riep vader ter verantwoording en kreeg als antwoord dat die alle fouten had gemaakt die de zoon nu dus niet meer hoefde maken. In plaats van verantwoordelijkheid nemen een dubieuze verdienste opeisen. Bitter, bitter.

Klinken verzoening en vergeving niet erg christelijk? Het alleenrecht heeft die religie duidelijk niet, want Sammy wordt op het spoor gezet door zijn tante, zuster van de vader, die niet alleen haar overleden broer duidt en tracht te rechtvaardigen, maar hem ook aanspoort toch vooral dicht bij de Hoogste te blijven, die hem altijd zal beschermen. Tot wie Sammy ook inderdaad bidt, buiten en in de moskee.

Bovenstaande doet hopelijk enigszins recht aan de inhoud, maar zeker niet aan aanpak en vorm. Beelden en geluiden zijn soms cryptisch. Een veelvoud van technieken en methoden is gebruikt. Situaties, gezelschappen, locaties, shots: ze zijn soms van grote schoonheid maar niet altijd eenvoudig te duiden. De associaties van de maker zijn niet altijd te volgen voor deze kijker, al vallen sommige zaken gaandeweg beter op hun plaats. Het is meer poëzie dan proza, soms geslaagd, soms minder. Maar een oordeel als dit is hyperpersoonlijk, juist ook omdat nuchtere logica en een rechtlijnige vertelling nooit de inzet zijn geweest. Daar is groot lef voor nodig en dat kenmerkt de productie ook. Als student heb je nog een vrijheid die je in de beroepspraktijk niet snel krijgt.

Een slotopmerking. Vaders zijn ook zonen is tot op zekere hoogte een optimistische film, in de zin dat niet alleen de regisseur maar ook andere personages pleiten voor begrip, acceptatie, verzoening en op zijn minst berusting om verder te kunnen. Erken het gekwetste kind in de vader. En, wellicht, herhaal zijn fouten niet. Sterker: ze pleiten niet alleen, ze streven ook en bereiken, vermoedelijk, resultaten. Toch blijft, hoe kan het anders, een grondtoon van pijn en verdriet. Of noem het op zijn minst melancholie, die echoot in de introverte commentaarstem van de maker zelf. Het afsluitende shot van rouw om het verdriet van de vader en om eigen pijn beklijft. Wat diepere waarheid is dan een louter blijde boodschap.

De vierde documentaire in de reeks werd eerder besproken in De Groene


Speeltijden zaterdag 30 november

De toekomst is failliet, KRO-NCRV, 23.15 uur
Teken mij een thuisland, EO, 23.45 uur
Toen we jongens waren, BNNVARA, 00:14 uur
Vaders zijn ook zonen, NTR, 00.35 uur



https://www.groene.nl/artikel/nacht-van-de-filmacademie-2024-11-30