De komende klimaatconferentie van de Verenigde Naties (COP30) zal voor het eerst plaatsvinden in het Amazonegebied. Daarmee wordt een krachtige symbolische boodschap afgegeven: ontwikkelingslanden moeten een centrale rol spelen in de wereldwijde aanpak van de klimaatcrisis. Maar in een tijd van geopolitieke verdeeldheid en groeiend wantrouwen in multilaterale samenwerking is symboliek alleen niet genoeg. De ontwikkelingslanden moeten de groene transitie actief vormgeven en aanjagen, en Afrika vormt daarop geen uitzondering.
Tot nu toe werd het Afrikaanse klimaatverhaal vooral verteld vanuit het perspectief van slachtofferschap: het continent is verantwoordelijk voor minder dan vier procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen, maar behoort tot de kwetsbaarste regio’s voor de gevolgen van klimaatverandering. Deze ongelijkheid voedde de oproep tot klimaatrechtvaardigheid, die tijdens eerdere COP-conferenties leidde tot ambitieuze toezeggingen voor klimaatfinanciering door de geïndustrialiseerde landen. Maar nu veel van die beloften niet worden nagekomen en de behoefte aan klimaatfinanciering in Afrika snel groeit, blijkt een beroep op morele verantwoordelijkheid niet langer voldoende.
Er voltrekt zich al een verschuiving naar een meer strategisch en toekomstgericht klimaatdiscours. Tijdens de tweede Afrikaanse klimaattop (ACS2), die vorige maand in Addis Abeba plaatsvond, presenteerde het continent zich als een verenigde en invloedrijke speler die in staat is om de mondiale klimaatonderhandelingen mee vorm te geven. De top leverde bovendien diverse initiatieven op, waaronder het Africa Climate Innovation Compact en de African Climate Facility, die bedoeld zijn om de positie van Afrika te versterken in de wereldwijde inspanningen voor een duurzame toekomst.
In plaats van te blijven wachten op hulp, probeert Afrika nu actief investeringen aan te trekken voor de groene transitie, niet omdat de rijke landen dat het continent ‘verschuldigd’ zijn (hoewel dat wel degelijk zo is), maar vooral omdat Afrika zelf een cruciale bijdrage kan leveren aan de wereldwijde aanpak van klimaatverandering. Om daarin succesvol te zijn, moet er echter vooruitgang worden geboekt op vier belangrijke fronten, die allemaal centraal zullen staan tijdens COP30.
Het eerste aandachtspunt zijn de kapitaalkosten. Door systemische vooroordelen in kredietbeoordelingsmethoden en de internationale financiële regelgeving hebben Afrikaanse landen te maken met de hoogste financieringskosten ter wereld. Dit ontmoedigt particuliere investeringen, terwijl juist die essentieel zijn om klimaatfinanciering op grote schaal mogelijk te maken. Hoewel multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) kunnen helpen om deze kloof te overbruggen, verstrekken zij meestal leningen in plaats van subsidies – waardoor de toch al zware schuldenlast van veel Afrikaanse landen nog verder toeneemt.
Tijdens COP29 kwamen de ontwikkelde landen overeen om tegen 2035 jaarlijks minstens 300 miljard dollar beschikbaar te stellen voor klimaatmaatregelen in ontwikkelingslanden, als onderdeel van een bredere doelstelling om samen met andere partijen jaarlijks minstens 1,3 biljoen dollar te mobiliseren. Om deze ambities waar te maken, is echter een grondige hervorming van het mondiale financiële systeem noodzakelijk. Dat betekent onder meer dat de bestuursstructuren van multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) moeten worden aangepast, zodat Afrikaanse landen meer zeggenschap krijgen en een groter deel van de financiering via subsidies in plaats van leningen kan verlopen. Daarnaast moeten Afrikaanse financiële instellingen worden erkend als preferente crediteuren, en is de ontwikkeling van een door Afrika geleide financiële architectuur cruciaal om de kapitaalkosten structureel te verlagen.
Het tweede terrein waarop vooruitgang cruciaal is, betreft de koolstofmarkten. Ondanks het enorme potentieel van natuurgebaseerde klimaatoplossingen, neemt Afrika momenteel slechts zestien procent van de wereldwijde markt voor koolstofkredieten voor zijn rekening. Bovendien zijn veel van deze projecten te weinig gereguleerd, laag geprijsd en wordt de lokale bevolking er nauwelijks bij betrokken. Daardoor dreigt Afrika opnieuw in een bekende val te lopen: het leveren van goedkope compensaties voor de uitstoot van buitenlandse partijen, terwijl de eigen bevolking daar nauwelijks van profiteert.
Hoewel sommige Afrikaanse landen al bezig zijn met het opzetten van hun eigen regelgeving voor koolstofmarkten, zal een gefragmenteerd systeem slechts beperkte invloed hebben. Wat Afrika nodig heeft, is een geïntegreerde, door Afrikanen gereguleerde koolstofmarkt. Zo’n markt kan de kwaliteit van projecten waarborgen, eerlijke prijzen vaststellen en de opbrengsten gericht inzetten voor lokale ontwikkelingsprioriteiten zoals natuurbehoud, hernieuwbare energie en klimaatbestendige landbouw.
De derde prioriteit voor Afrika tijdens COP30 is het herdefiniëren van klimaatadaptatie. In plaats van adaptatie vooral te benaderen als een humanitaire opgave, moeten regeringen deze integreren in hun industrieel beleid. Investeringen in klimaatbestendige landbouw, duurzame infrastructuur en waterbeheer bieden namelijk veel meer dan enkel bescherming tegen klimaatrisico’s: ze scheppen banen, stimuleren innovatie en bevorderen de economische integratie van markten.
Door klimaatadaptatie te koppelen aan industrialisatie kan Afrika voortbouwen op de stappen die tijdens ACS2 zijn gezet en het narratief verschuiven van kwetsbaarheid naar waardecreatie. Afrikaanse landen moeten erop aandringen dat deze benadering wordt opgenomen in de indicatoren voor de mondiale doelstelling inzake adaptatie, die tijdens COP30 definitief zullen worden vastgesteld.
De vierde en laatste prioriteit voor Afrika tijdens COP30 betreft de kritieke mineralen. Het continent beschikt over een enorme rijkdom aan grondstoffen: ongeveer 85 procent van de wereldwijde mangaanvoorraden, tachtig procent van het platina en chroom, 47 procent van het kobalt, 21 procent van het grafiet en zes procent van het koper bevinden zich in Afrika. Alleen al in 2022 was de Democratische Republiek Congo verantwoordelijk voor ruim zeventig procent van de wereldwijde kobaltproductie.
Afrika weet echter maar al te goed dat een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen niet automatisch leidt tot economische groei en ontwikkeling. Alleen door waardeketens op het eigen continent op te bouwen kan Afrika de zogenoemde ‘grondstoffenvloek’ vermijden, en ervoor zorgen dat zijn rijkdom aan kritieke mineralen daadwerkelijk lokale banen en industrieën oplevert. Deze noodzaak moet duidelijk naar voren komen in de besprekingen van het Just Transition Work Programme tijdens COP30.
Deze vier prioriteiten zijn met elkaar verbonden door een diepere, meer filosofische noodzaak. De extractieve logica van het verleden – waarin industrialisatie werd gedreven door uitbuiting en vernietiging – moet plaatsmaken voor een holistische, rechtvaardige en evenwichtige benadering. Een benadering die erkent dat de mens onderdeel is van de natuur, en niet haar heerser. Afrika kan een leidende rol spelen in deze noodzakelijke omslag, te beginnen bij COP30.
Als het gaat om de groene transitie, zijn de belangen van Afrika ook de belangen van de rest van de wereld. Blijft het continent gevangen in armoede en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, dan zal de opwarming van de aarde alleen maar versnellen. Maar als Afrika de kans krijgt om te investeren in groene industrialisatie, dan wint de wereld er een onmisbare bondgenoot bij in de strijd voor een duurzame toekomst.
Vertaling: Menno Grootveld | Copyright: Project Syndicate, 2025
Lees ook:








