Omarm het verlies aan controle – De Groene Amsterdammer


Pruikzwam (Hericium erinaceus) – Leuvenumse Bos, Harderwijk, Veluwe, 2025

©  Geurt Besselink

Natuur is eindeloos creatief. Elke soort heeft een antwoord gevonden op het overlevingsvraagstuk en is daarom een manifestatie van intelligentie – overleven is immers een complexe puzzel waarin alle stukjes op zijn plaats moeten vallen. De ‘fitness’ waar Darwin over schreef, heeft te maken met ‘passend zijn’. Het ‘recht van de sterkste’ is een extreemrechtse pervertering. Fitness kan strijd zijn maar ook samenwerking.

Wie goed naar de natuur kijkt, ziet de beperkingen van ons denken: voortdurend blijken wetten niet wetmatig en worden classificaties doorbroken. Er zijn dieren die aan fotosynthese doen en paddenstoelen blijken een geheugen te hebben. Hoe dan? Waar dan? Natuur is zelforganisatie. Als je een handje moertjes en schroeven in een emmer gooit, zal er nooit vanzelf een mechaniekje ontstaan. Natuur kan dat wel. Daarom zal de techniek op den duur stukgaan en natuur niet. Zelfs uitsterven is tijdelijk. Wat niet wil zeggen dat het niet verschrikkelijk is.

Het afgelopen jaar heb ik in de rubriek ‘dodo-donderdag’ elke twee weken een portret geschreven van een soort op-het-punt-van-uitsterven. Zo schetste ik de veelheid van het verval. In de natuur geldt: armoede is rijkdom en rijkdom is armoede. In voedselarme omgeving moeten planten geavanceerde strategieën bedenken om te kunnen overleven, zoals bijvoorbeeld de vleesetende lange zonnedauw gedaan heeft: als het voedsel niet uit de grond komt, moet het uit de lucht komen. Als de voedselrijkdom door stikstofdepositie toeneemt, worden de organismen met complexe strategieën vervangen door de simpele veelvraten. Hoogveen wordt bos.

Simpel en eenduidig wordt het nooit. Behalve de duizend-en-een strategieën om te overleven, zijn er ook duizend-en-een manieren om het loodje te leggen. Op de achtergrond lijdt de natuur vrijwel altijd onder stikstof, verdroging en pesticiden, maar elke situatie is anders. Sommige soorten zijn zo kwetsbaar geworden dat je ze kunt uitroeien door er per ongeluk op te gaan staan: de valkruidvlinder bijvoorbeeld die nog maar op één plant standhoudt. Het laatste leefgebied van de dwergjuffer is zo klein en zo kwetsbaar dat natuurbeschermers het geheimhouden omdat de laatste juffers anders ten onder gaan aan ‘soortenjagers’ die er alles voor over hebben om zo’n zeldzaamheid toe te voegen aan hun ‘lijst’. Soms moet je soorten beschermen tegen liefhebbers van soorten.

Daartegenover staan mensen die door roeien en ruiten gaan om het allerlaatste exemplaar van een soort te behouden. Er was terechte verontwaardiging in de samenleving toen staatssecretaris voor Natuur Jean Rummenie (BBB) voorstelde dat we grutto’s ook wel kunstmatig konden uitbroeden, maar dat was vooral omdat hij er een verdienmodel voor de pluimveehouderij inzag. Wat veel mensen gemist hebben, is dat we dit in Nederland al jaren doen, op vrij grote schaal zelfs. Vuursalamanders, korhoenders, korenwolven, eikelmuizen, zwartblauwe rapunzel, wilde kool, berggamander, Europese rivierkreeft – allemaal soorten die het zonder dierentuinen, laboratoria en kweek niet redden. Dat kun je ‘levende doden’, ‘zombienatuur’ of ‘natuur aan het infuus’ noemen – zoals ik zelf ook heb gedaan – maar moet je dan maar de stekker uit de beademing trekken? Dan weet je zeker dat de soorten verdwijnen.

Rivierkreeft, Amsterdam Noord

© Rachel Corner

Toch komt de kunstmatige beademing in de praktijk vaak neer op uitstel van executie. Bij de korhoen hebben natuurbeheerders jarenlang geprobeerd populaties overeind te houden door Zweedse vogels bij te plaatsen. Maar intussen is het Nederlandse DNA volledig verdwenen en mag bijplaatsen niet meer omdat de vogels het ook in Zweden zwaar hebben. Korenwolven worden voorlopig nog gekweekt in de dierentuin en bijgeplaatst in het wild maar, met uitzondering van misschien een populatie in centraal Europa, zal ook de Europese hamster waarschijnlijk verdwijnen. In de hortus in Nijmegen doen floristen van het Levend Archief verwoede pogingen om de Nederlandse berggamander terug te kweken uit zaadjes die net op tijd gewonnen zijn voordat het laatste exemplaar na heftige regenval van de Bemelerberg afspoelde. Wat honderdvijftig jaar lang als fikse struik standgehouden heeft, is teruggebracht tot twee sprietjes. Daar zit geen toekomst in.

Het natuurbeheer in Nederland is gestoeld op een gedachte van controle en maakbaarheid. Dankzij de hoge welvaart zijn we in staat geavanceerde kennis te ontwikkelen over beheer en herstel. Maar met ons geloof in maakbaarheid en onze hang naar efficiëntie overschatten we onszelf systematisch. In het beleid accepteren we vervuiling als natuurlijk gegeven en bestrijden we de verzurende effecten van het teveel aan stikstof met kalk. Vervolgens duurt het jaren voordat onderzoekers erachter komen dat er daardoor op termijn een fosforprobleem in de bodem ontstaat. En herstelstrategieën gericht op fosfor trekken op hun beurt weer de mangaanbalans uit het lood. Het zijn waterbedeffecten en doordat we in onze hang naar efficiency steeds de randjes opzoeken, vallen we er geheid een keer overheen.

Het geloof in maakbaarheid zorgt dat we steeds veel te laat in actie komen. Het leefgebied van de vuursalamander verdween tot er nog maar één plek overbleef. In politieke termen is er niks aan de hand. Hij zit er immers nog. Maar toen werd de populatie ineens gedecimeerd door een uit Azië afkomstige schimmel. We noemen zo’n buitenlandse invloed graag een ‘invasieve exoot’ omdat we met die terminologie de bedreiging buiten onszelf plaatsen. Maar dat is een misleidende term want we doen het onszelf aan. Wíj slepen met al die beesten en we houden er niet mee op hoewel we iedere keer zien dat het misgaat. Natuur gaat kapot aan ideologische dogma’s: liever miljoenen aan belastinggeld weggooien dan de verkoop van uitheemse aquariumplanten aan banden leggen. De vrije markt is heilig. En nu vreten de Amerikaanse rivierkreeften het landschap kaal alsof het bijbelse sprinkhanen zijn. Ze worden daarbij goed op weg geholpen door de waterschappen die met belastinggeld systematisch onze afwatering vernietigen. In de strak geschoonde sloten hebben de kreeften vrij spel omdat de natuurlijke predatoren zijn verdwenen.

En dat is het belangrijkste dat de portretten iedere keer lieten zien: je kunt natuur niet verbouwen zoals maïs op een akker, iedere keer dat je het probeert, mislukt het. Natuurbeleid loopt compleet stuk op denken in termen van efficiency, doelsturing en dashboards met knoppen voor habitatcondities. Bij de stikstofcrisis zijn achtereenvolgende kabinetten steeds bezig geweest met vergunningsruimte vrijspelen in plaats van met natuurherstel. In Nederland beschermen we natuur niet omdat het een basisvoorwaarde is voor leven en beschaving, maar omdat ‘het moet van Europa’. Als het een ‘moetje’ is, werkt het alleen niet. Je moet het echt willen.

Korenwolven waren ooit een plaagsoort – nu hangen ze aan het infuus. We hadden ooit uitgestrekte hoogvenen, daar is één procent van over – en voor de intensieve landbouw is zelfs dat te veel. Graslanden vol met zwartblauwe rapunzels, bossen vol zweefvliegen: we zien het onder onze ogen verdwijnen. Er duiken woorden op zoals ‘uitsterfsnelheid’ die bij zweefvliegen significant hoger blijkt te liggen dan bij bijen. Bijen verdwijnen in lineair tempo, bij zweefvliegen – en dan met name de soorten waarvan de larven bladluizen eten – is er sprake van versneld uitsterven met een exponentieel toenemende verdwijncurve.

In het natuurbeleid begrijpen we soorten alleen nog in termen van een naam op een lijst. Niet meer als functionele indicator voor een breder begrip van natuurkwaliteit. De aanwezigheid van een soort als de juchtleerkever betekent dat er mooie, oude cultuurhistorisch belangrijke bomen in het landschap aanwezig zijn. Maar net als pruikzwammen duiken ze op in stervende bomen en omdat we beheer niet aansturen op het niveau van landschappen verdwijnen de soorten steeds weer kort nadat ze opduiken. Als een kwaliteitsindicator al moeilijk is, is het beeld van een broeder of kritische vriend nog ingewikkelder.

Terwijl planten, paddenstoelen en schimmels dat allemaal kunnen zijn. Wij vinden een iPhone 10 al heel wat, maar de soorten die we nu zien, hebben miljoenen jaren research and development achter de rug. De staart van een walvis heeft al die tijd gehad om de optimale vorm te ontwikkelen waarmee ze verbranding omzetten in beweging. Daar kunnen we van leren, bijvoorbeeld om betere windmolens te ontwikkelen. Maar door onze objectiveringsdrang leren wij niet meer van de natuur. In plaats van ons aan te passen aan veranderende omstandigheden zijn we eraan gewend geraakt dat we omstandigheden aan kunnen passen aan ons. Evolutionair gesproken staan we stil – en als we niet bewegen, zullen we verdwijnen.

Ook dit is in de portretten van dodo’s terug te zien. Soorten die ‘bestuurbaar’ zijn, kunnen we redelijk goed beschermen. Een geelbuikvuurpad bijvoorbeeld, stelt niet heel hoge eisen aan de leefomgeving en ze gedijen goed in kleine leefgebieden. Dus als een paar betrokken burgers, bedrijven en boeren zich samen inspannen, krijgen ze de trends wel weer omhoog. Maar bij soorten die systemen nodig hebben die groter zijn dan wij, lukt het niet. Dat betekent namelijk dat wij ons aan moeten passen. Soorten als de rivierprik, paling of Bataafse stroommossel hebben hele riviersystemen nodig. Dat gaat ons te ver. Natuurbescherming moet tenslotte wel ‘realistisch’ blijven. Met die term wordt bedoeld dat je de dominante economische krachten niet in de weg mag zitten – en de rivier is er voor de scheepvaart. Als het erop aankomt zie je dat we in Nederland best iets voor de natuur willen doen – we bouwen dure ecoducten – maar we zijn te beroerd om er ook iets voor te laten. We hebben niks tegen natuur, maar het moet wel vrijblijvend blijven.

Waar ecologen het hebben over de drie V’s – voedsel, veiligheid en voortplanting – zie je in de portretten de terreur van drie andere V’s – veehouderij, vrijhandel en vervuiling. Het zijn ‘rechtse hobby’s’ die een onevenredig groot beslag leggen op de beschikbare leefruimte en schade veroorzaken door Pfas, zoönosen, exotische ziektes, stank en herrie. Maar niet voor iedereen: er is geen lelieteelt in Wassenaar. Geen Q-koorts in Amsterdam Zuid.

De hoop is gelegen in het durven verliezen van de controle. Op plekken waar we dat al heel voorzichtig gedaan hebben: bij Ruimte voor de Rivier bijvoorbeeld, of de Blauwe Stad, zie je overweldigende successen. Overal waar we het ‘niet meer aankunnen’, liggen kansen. Als de Hollandse zuinigheid het gaat winnen van de Hollandse aanharkwoede kan er voor de natuur op korte termijn veel gewonnen worden. Voor geelbuikvuurpadden en andere amfibieën zijn de overstromingen als gevolg van klimaatopwarming goed nieuws. Door heftige regenval veranderen de paden in het Limburgs heuvellandschap geregeld in kolkende bergbeken. Normaal gesproken worden die paden dan weer hersteld, maar naarmate dit vaker gebeurt, zullen de overheden het ‘laten lopen’ – het wordt te duur en te veel werk. In de diep uitgesleten regengeulen ontstaan dan plekjes waar de geelbuiken zich kunnen vestigen.

Wat we daarvoor overwinnen moeten is angst. Het portret van de wolf laat ons zien hoe slecht ons dat eigenlijk afgaat. De gedachte dat wij ons moeten aanpassen aan een andere toppredator doet sommigen van ons ontsteken in woede. Het is een primitieve angst voor het onbekende die ons ook op een hoger schaalniveau verlamt. We zien al jaren dat het controlemodel in natuur en landbouw niet werkt en toch durven we het stuur niet los te laten en weigeren we vaak zelfs om bij sturen. Het draagvlak voor natuur is in Nederland astronomisch omdat veruit de meeste mensen begrijpen dat schone lucht een levensvoorwaarde is en dat je een gezonde bodem nodig hebt om voedsel te verbouwen. Toch kiezen we in politieke termen nog steeds liever voor een zekere catastrofe dan angst voor het onbekende.

We moeten de sprong in het diepe overwegen. De schubvaren bijvoorbeeld, laat zien dat je op onverwachte plekken ook onverwachte resultaten kunt boeken. De vondst van één zeldzaam sporenplantje vlakbij het Centraal Station van Amsterdam heeft het hele denken over natuur in de stad op zijn kop gezet. Op die manier laten de portretten van de dodo’s zien dat natuurherstel niet alleen gaat over het redden van een soort, maar juist over het herstel van de relatie tussen mens en natuur. En dat is hoognodig om te voorkomen dat we zelf de weg van de dodo gaan bewandelen.

Lees ook:





https://www.groene.nl/artikel/omarm-het-verlies-aan-controle