Oog in oog met het geëxploiteerde varken – De Groene Amsterdammer


Een vaerken krijgt water van een actievoerder bij VION Food Group. Boxtel, 7 december 2020

© ANP / Hollandse Hoogte / Marcel Krijgsman

Vroeger at mijn vader tijdens le repas du dimanche met zijn familie een hele kip. Bij boucherie Duvauchelle in het Noord-Franse dorp Marquion kochten zijn ouders du rôti de bœuf en des escalopes de veau. Uit het kippenhok haalde hij iedere ochtend de eieren en in de weekenden liep hij met een glazen pot en een franc naar de buurman, die de pot onder een koe zette en vulde met melk. Oom François en tante Yania hadden eenden in de tuin en soms pakte François er eentje, sneed zijn kop eraf en plukte hem kaal na een heet waterbad, voor de ogen van het jongetje dat mijn vader zou worden.

Dieren opeten is deel van zijn identiteit. Door de jaren heen verdwenen de boucheries uit de streek. Intermarchés, Leclercs en Carrefours kwamen ervoor in de plaats. Zelf zou hij het liefst teruggaan naar de tijd van kleinschalige slacht, maar de wereldbevolking groeit en de bio-industrie is daarom noodzakelijk. Dieren zijn bedoeld als voedsel, c’est leur destin – het is hun lot, vertelt hij op de heenweg naar het grootste slachthuis van Nederland in Boxtel. En, vindt hij, mensen hebben het recht dat voor hen te beslissen.

Naast hem in de auto zit ik. Ik groeide op in het dorpse Uithoorn, tussen steen en asfalt, ver van het uitgestrekte platteland. Af en toe nam mijn vader me mee naar de kinderboerderij in het Amsterdamse Bos en in het weekend aten we samen Roquefort en saucisson bij de open haard, kijkend naar Louis de Funès-films. Toen ik op mezelf ging wonen verdiepte ik me in ethiek, en besloot om alleen nog maar veganistisch te eten. Mijn vader en ik begonnen steeds minder met elkaar te delen.

Na een uur rijden op een donkergrijze maandagochtend arriveren we op de plek waar dagelijks achttienduizend varkens worden vergast: Vion Food Group. Eens in de twee maanden organiseert Animal Save Nederland hier, met toestemming van het bedrijf, de ‘Boxtel Pig Save’.

Deelnemers van de actie staan dan oog in oog met varkens vlak voor de slacht. Als de vrachtwagens, met drie verdiepingen aan varkens, zijn gearriveerd is er even tijd om ze te aaien, water te geven en te fotograferen. Het is le couloir de la mort, de laatste gang naar de dood, merkt mijn vader op. Nog voor het einde van deze dag worden de varkens die nu in de wagens staan, vergast, in stukken gesneden en die worden de wereld rond gevlogen. Het ruikt naar mest en hooi, uit de schoorsteen komt witte rook.

Bart Staassen uit Nijmegen wacht naast het terrein van Vion. Dit is de vierde keer dat hij aan de actie meedoet. Zijn opa was boer en liet zijn varkens hier slachten. Opa leeft niet meer, de boerderij is allang weg en Staassen verzet zich tegen de machtige bio-industrie. Als vader van een kindje van twee vertelt hij hoe het voorlezen van dierenverhaaltjes unheimisch voelt. ‘Neem Peppa Big: van kleins af aan worden kinderen opgevoed met het idee dat varkens hartstikke blij zijn, dat het leven mooi is op de boerderij en dat ze lekker buiten komen. Dat is gewoon niet zo’.

Mijn vader en ik zijn hier allebei voor het eerst. Hij is nieuwsgierig, ik zenuwachtig. Zou hij zich in een varken kunnen verplaatsen?, vraag ik. Hij geeft niet meteen antwoord. Later zegt hij dat hij zich kan voorstellen dat varkens stress voelen, zeker als ze ineens in een vrachtwagen worden gezet. ‘Maar is het mogelijk om je als mens in een dier te verplaatsen?’, vraagt hij zich af.

Twee werknemers van Vion zitten aan een tafeltje, geven de deelnemers een keycord en schrijven namen op na controle van een geldig identiteitsbewijs. Dan mogen we van de medewerkers een flesje Bar-le-Duc water van tafel pakken, dat we later in de dorstige monden van de varkens kunnen leeg gieten. Lea Goodett van Animal Save Nederland begroet de Vion-werknemers met een glimlach en kletst even met ze.

‘Ze zijn heel open naar ons toe, daar hebben we ook jaren aan gewerkt. Ik denk dat ze er een beetje hetzelfde in staan als wij: dat je toch met elkaar moet blijven praten, ook al denk je over sommige zaken heel anders.‘ Soms staan dierenrechtenactivisten met megafoons bij de poorten van slachthuizen. Animal Save Nederland is met Vionop zoek gegaan naar een compromis. In de toekomst hoopt Goodett te mogen filmen wat er binnen in het slachthuis gebeurt, maar dat gaat het slachtbedrijf tot nu toe te ver.

In de miezerregen start Goodett haar introductiepraatje. ‘We zijn te gast op het terrein van Vion. Dat betekent dat we met respect omgaan met de mensen die hier werken en de vrachtwagenchauffeurs. Mocht je op een gegeven moment een bepaalde boosheid voelen, hou het in.’

Mijn vader wil een slok nemen uit het flesje water, maar ik tik hem aan: dat is voor de varkens! Goodett waarschuwt de deelnemers. ‘Mocht je echt heel erg emotioneel worden, doe dan een stapje terug. Ik moet zeggen, ik huil altijd wel een beetje, na al die jaren vind ik het nog steeds verschrikkelijk. Maar als je echt helemaal overloopt, voelen de dieren dat ook’.

Met de handen in de zakken van zijn lange, marineblauwe jas staat mijn vader als enige vleeseter tussen de groep van ongeveer twintig vegetariërs. Zonder gêne benoemt hij dat hij graag vlees eet. Zo is hij opgegroeid en hij vindt het ook lekker. ‘Wat goed dat u hier bent’, krijgt hij als antwoord. Goodett vindt het juist belangrijk dat vleeseters naar de actie komen – het gebeurt niet vaak – en als ze daarna beslissen nog steeds vlees te willen eten, is dat in ieder geval een bewuste keuze.

Gepensioneerde architect Cor van Hillo gaat met mijn vader in gesprek, ook hij is hier voor het eerst. Van Hillo eet al lang geen vlees meer, en vertelt over de bizarre CO₂- en stikstofuitstoot van de bio-industrie, de omslachtige import en export – ‘we slepen alles heen en weer’ – en de enorme stukken grond die de industrie inneemt. En dat terwijl het rendement voor ons land veel lager is dan vaak gedacht. Mijn vader luistert en knikt, maar zegt vervolgens dat er veel banen in de vleessector zijn, dat het BBP niet alles zegt over een land, en dat vlees eten diep in de Nederlandse cultuur geworteld zit. Bovendien is Nederland een exportland, de hele economie en infrastructuur zijn erop aangepast.

Een enorme rechthoek op wielen met drie verdiepingen van ieder een meter hoog komt binnenrijden. Gesprekken vallen stil. Door de horizontale tralies is een deel van de varkens zichtbaar. Heldere blauwe en diepe bruine irissen met grote pupillen kijken naar buiten. Er klinkt geknor en gebonk. De natte neuzen bewegen op en neer, de lijven onder de poep.

Een varken met de oren gespitst en een paar bruine vlekjes op zijn snuit schudt zijn hoofd en slaakt een schreeuw. Sommige bezoekers houden hun telefoons in de handen geklemd om foto’s en filmpjes te maken: het maken van beelden is een belangrijk doel van de actie, om ze daarna zoveel mogelijk te delen op sociale media. Anderen aanschouwen in stilte. De varkens krijgen een dag voorafgaand aan de slacht geen eten en drinken meer. Dat zou de vleeskwaliteit verbeteren en verkleint de kans dat het maag-darmstelsel wordt aangesneden tijdens de slacht.

Een jonge vrouw maakt een flesje water open en reikt het naar een varken, dat het binnen een paar secondes leegdrinkt. In de waterbak die door Vion is neergezet vult ze het flesje bij, loopt dan terug naar hetzelfde varken. Sommige varkens liggen op de grond, er zijn er ook die klem staan, ze komen maar moeizaam bij de handen met daarin de lesjes water. Staassen maakt een video van een varken dat recht in zijn lens kijkt.

Vandaag zien deze varkens voor het eerst daglicht, vertelt Goodett. Zonnestralen die hun huid opwarmen, in de aarde wroeten, door de modder rollen, dat hebben deze varkens nooit gekend. Varkens kunnen twintig jaar worden, maar hier in Boxtel is de levensverwachting zes maanden.

‘Je moet je laten gaan, je hoeft je emoties niet in te houden. Zelfs ik, als ik de behoefte voel, dan laat ik het gaan’, zegt mijn vader. We staan naast elkaar op het stoepje en kijken naar binnen. ‘Regarde! Tu vois ca tête? Il nous regarde’, zeg ik. Een hoofd met de oren gespitst, zijn poten op de rug van een ander varken, kijkt recht voor zich uit, in onze ogen. ‘Ze zijn groot’ zegt mijn vader. Daarna zeggen we niets meer.

Na een paar minuten loopt hij weg van de wagen om een sms te beantwoorden. Hij vindt het zielig voor de dieren, voelt verdriet. Maar dat water geven, dat creëert spanning. De varkens reageren er heftig op, duwen tegen elkaar aan. Toen ik hem eerder een flesje water aanreikte, wuifde hij het weg, zei: nee, doe jij maar.

Over de wangen van Anita uit Antwerpen rollen tranen. ‘Verschrikkelijk wat de dieren moeten meemaken. Ze hebben al zo’n ellendig leven en dan staan ze hier te wachten.’ Ze legt beide handen op haar borst. Twee vrienden uit Duitsland, een schilder en een verpleger, beelden een gebroken hart uit. Het is onrechtvaardig, vinden ze. Het is ziek. De dieren zijn onschuldig. Wat hebben ze misdaan?

Als de bio-industrie niet had bestaan, zouden deze varkens nooit geleefd hebben, zegt mijn vader. Dat zou beter zijn, antwoord ik. Beter geen leven, dan zo’n leven. Maar kan een mens beslissen wat geluk voor een varken is? vraagt mijn vader zich af. Als een varken niets anders gewend is dan leven in een dichte stal, hoe weet hij dan wat hij mist?

Varkens moeten wroeten, dat zit in hun instinct, vertelt Goodett. Het zijn van nature nieuwsgierige en onderzoekende dieren. In de megastallen kunnen ze niet toegeven aan hun natuurlijke gedrag en vertonen ze regelmatig neurotisch gedrag: ze vallen elkaar aan, schudden hun kop steeds heen en weer, bijten alsmaar in een ijzeren stang. Een relaxed varken doet dat niet. Er is veel wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, maar als je goed in de ogen van een varken kijkt zie je het vanzelf. Bij je eigen hond zie je het bovendien toch ook als hij niet gelukkig is?

‘Stel je voor dat we zouden doen met honden en katten, wat we doen met varkens en koeien en kippen. De wereld zou gek worden’, zegt Antwerpse activist Veronique van Buynder tegen mijn vader. Hij is dol op honden.

Dat er geen wagens vol honden maar varkens Vion binnenrijden, hangt samen met het speciësisme, een term die bekend werd door het boek Animal Liberation (1975) van filosoof Peter Singer. Binnen het speciësisme bepaalt niet het vermogen om pijn te voelen, maar het soort wat de morele status van een dier is. De mensensoort staat bovenaan de piramide, daarna volgen andere soorten in hiërarchische volgorde. Hoe schattiger, knuffelbaarder, intelligenter of socialer een bepaalde diersoort is, hoe groter de kans op een hogere plek in de piramide. Een hond is dan meer waard dan een varken, een varken meer dan een mug.

Dat varkens eigenlijk opvallend veel op honden lijken, wordt duidelijk in de documentaire M’n Beessie en Ik (Johan Kramer, 2023). Varken Francis Bacon, ook wel Frans, woont samen met zijn baasje in een rijtjeshuis in een woonwijk. De kijker ziet hoe het reusachtige dier op dunne pootjes door de woonkamer waggelt en onder de eettafel gaat liggen, en hoe hij op de bank met zijn hoofd op de schoot van zijn baasje rust. Tijdens een boswandeling wandelt hij met een kwispelend staartje achter haar aan en op vakantie in de bungalow mag hij zelfs bij haar in bed slapen – zijn baasje helpt Frans het eenpersoonsbed in door zijn achterpoten op te tillen, geeft hem een appeltje en gaat dan bij hem liggen. Wanneer zijn baasje volschiet wanneer ze vertelt hoeveel hij voor haar betekent, knort hij haar zachtjes toe.

Mensen zijn ook dieren. Maar wel dieren van een bijzonder soort, omdat ze kunnen nadenken en redeneren, in tegenstelling tot alle andere soorten die handelen vanuit instinct. Dat maakt ze ondergeschikt aan de mens, vertelt mijn vader. Maar voor dierenrechtenactivisten gaat het allang niet meer over wat een dier precies kan begrijpen, maar over wat een dier kan voelen.

‘Andere diersoorten bloeden ook. Hebben ook pijn. Vormen ook familie en vriendschapsbanden. Voelen ook vreugde’, zegt Van Buynder. Er zijn ook groepen mensen die lijden doordat ze op basis van hun soort of gender onderdrukt worden. Racisme en seksisme zijn daarom nauw verbonden met het speciësisme.
Hoe had de wereld eruit gezien, voor zowel menselijke als niet-menselijke dieren, als niet soort, maar ‘in staat zijn om pijn te lijden’, een morele maatstaf was geweest?

‘Regarde leurs petits nez’,zegt ik en wijs naar twee varkens die met hun hoofden rusten op de ijzeren rand van de wagen. Mijn vader reageert glimlachend: ‘Groin. C’est un groin. Oui, c’est un nez, mais c’est un groin’. Een varken heeft geen neus, maar een snuit. Taal creëert afstand tussen mens en dier, en tussen het varken en de hamlap die later verpakt in plastic in de supermarkt ligt. De vader eet immers geen cochon, hij eet du porc. Als vleeseter geeft hij om dieren en kan hij empathie opbrengen voor de varkens in de wagens, maar diezelfde avond eet hij een stuk stokbrood met paté.

Een medewerker van Vion die de actie in de gaten houdt, van ongeveer dezelfde leeftijd als mijn vader, raakt met hem aan de praat. Vion is efficiënter dan veel slachthuizen in het buitenland en heeft verschillende keurmerken, vertelt de medewerker. Voor Animal Save Nederland heeft hij respect. Ook hij ondertekent petities tegen extreem geweld in slachthuizen, zoals het doodknuppelen van dieren. Bij Vion worden de varkens rustig gemaakt na het transport en bovendien zorgt de gaskamer voor een snelle verdoving. Zolang de slacht efficiënt gebeurt, is er niet zoveel aan de hand. Kortom: bij Vion is het goed geregeld. Mijn vader knikt en zegt dat hij zich kan vinden in dat verhaal. Zolang er geen onnodig leed is tijdens de slacht, is het oké.

Of hij foie gras zou laten staan, vraagt de medewerker grijnzend. Dat wordt wel lastig, mijn vader grinnikt, want hij is er gek op. Het narratief van de Vion-medewerker verschilt duidelijk met dat van Animal Save Nederland. Mijn vader luistert naar de verhalen van de deelnemers, maar voelt zich comfortabel bij het verhaal van de Vion-medewerker. Dat verhaal maakt het eten van vlees acceptabel.

Zoals Susan Sontag in Regarding the Pain of Others (2003) benoemt – uiteindelijk heeft het visuele minder invloed dan vaak wordt gedacht. Het is het bijgeleverde narratief dat beslist hoe iemand zich tegenover de pijn van de ander positioneert.

‘Mij lijkt het interessant om naar binnen te gaan’, zegt mijn vader. ‘Het slachthuis in. Nu ben ik me ervan bewust dat er vrachtwagens aanrijden, dat er varkens inzitten, met straks het einde. Binnen zou ik meer emoties ervaren. Nu zie ik vooral stress bij de dieren door ons’. Ik deel het verlangen om de horror van dichterbij te zien, maar helaas moeten we buiten blijven. De medewerker vertelt dat er af en toe rondleidingen in het slachthuis plaatsvinden, dat gebeurt op aanvraag. Als ik dat later bij Vion probeer te regelen krijg ik geen reactie.

Walging en verlangen liggen dicht bij elkaar. De moord op de varkens is zo dichtbij, tegelijkertijd net buiten handbereik. Aanwezig zijn bij het slachthuis belooft een ervaring die niet te meten valt aan het zien van een foto ervan. Sontag beschrijft echter dat het nog steeds mogelijk is afstand te voelen tot de horror die zich voltrekt, ondanks dat we het van dichtbij meemaken. De ander zien lijden, toekijken vanuit een veilige positie, voelt ergens fijn en sensationeel. Het legt het voyeurisme in de mens bloot. Het walgelijke trekt ons aan.

Die aantrekkingskracht maakt deze dag tot een zoektocht naar gevoel, naar het ‘voelen van horror’. Een zoektocht naar een ervaring die je als mens verandert. Die ervoor zorgt dat je het leven na dit moment misschien anders aanpakt.

De meeste deelnemers aten vroeger ook vlees, zagen er het kwaad niet van in, en profiteerden van de industrie. Misschien gebeurt dit indirect nog steeds, want uiteindelijk staat niets op zichzelf. Van Buynder stopte een paar jaar geleden met het zijn van een ‘boze veganist’. Die aanvallende en agressieve toon werkte niet. Met vleeseters gaat ze tegenwoordig in gesprek op een manier die zij fijn had gevonden toen ze zelf nog vlees at: door zoveel mogelijk feiten te delen.

Het werkt. De ouders van Van Buynder, die in de zeventig zijn, consumeren al vier jaar lang geen enkel dierlijk product, en de vader van Goodett, nota bene een vinoloog, is inmiddels ook veganist. Ze hebben geluisterd naar hun dochters, naar de feiten, de cijfers en naar hun gevoel. ‘Wat vind jij ervan dat jouw dochter veganist is?’ vraagt Van Buynder aan mijn vader. Hij heeft een zachte grijns op zijn gezicht. ‘Ik respecteer het. Ik heb haar op een andere manier opgevoed. Maar ze is volwassen, ze heeft haar keuze gemaakt’.

Voor sommige mensen is het in de ogen kijken van het geëxploiteerde varken genoeg om direct veganist te worden. Voor mijn vader niet. Onze meningen en principes liggen ver uit elkaar. Maar ik begrijp waar hij vandaan komt en hij begrijpt mij ook wel. Dat is niet altijd zo geweest. Toen hij dertig jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, ging hij wat meer open. Maar een paar maanden geleden verhuisde hij terug naar Le Nord-Pas de Calais. Terug naar zijn wortels, terug naar de patronen uit zijn jeugd. Zijn deur gaat langzaam weer dicht.

Op de heenweg had hij Mon Vieux van Daniel Guichard opgezet. Het liedje plakt aan deze dag van ons samen. Een zoon zingt over zijn vader, zijn oude vader, die hij nooit echt heeft leren kennen. Naast elkaar luisteren we er in stilte op de terugweg nog een keer naar. Daar stonden we dan, in de regen op een industrieterrein, oog in oog met de geëxploiteerde varkens. Maar misschien vooral oog in oog met elkaar.

Lees ook:





https://www.groene.nl/artikel/oog-in-oog-met-het-geexploiteerde-varken