
Je hoort het tegenwoordig overal: polarisatie vreet aan onze democratie. Maatschappelijke polarisatie staat al jaren in de top tien van het Global Risk Report van het WEF (in 2025 op plek 4 van de kortetermijnrisico’s). Ook in Nederland maken burgers zich zorgen, spreken politici zich uit, en wijden talkshows hele afleveringen aan het onderwerp.
Ook academici slaan alarm, en dan met name als het gaat over affectieve polarisatie: een fenomeen waarbij burgers steeds positievere gevoelens ontwikkelen voor hun eigen partij en medestanders (de ‘in-groep’), terwijl ze tegelijkertijd steeds vijandiger staan tegenover politieke tegenstanders (de ‘uit-groep’).” Hoge niveaus van affectieve polarisatie onder burgers zouden kunnen leiden tot verminderde steun voor democratische waarden. Positieve gevoelens kunnen ertoe leiden dat men vindt dat de eigen groep koste wat kost moet winnen, zelfs als daarvoor democratische spelregels moeten worden overtreden. Tegelijkertijd kunnen negatieve houdingen ervoor zorgen dat politieke tegenstanders niet meer worden gezien als legitieme opponenten, maar als vijanden. In zo’n context wordt democratie al snel een “sta-in-de-weg” voor de politieke invloed van de eigen groep en kan het schenden van democratische principes worden gezien als een noodzakelijk kwaad.
Bij die relatie tussen affectieve polarisatie en steun voor democratische waarden, wordt meestal uitgegaan van een lineair verband: hoe gepolariseerder iemand is, hoe lager de democratische steun (zie figuur 1). Empirische inzichten over die relatie laten echter geen eenduidig beeld zien. Sommige studies tonen inderdaad aan dat hogere affectieve polarisatie samenhangt met verminderde support voor democratische principes, maar anderen vinden juist helemaal geen relatie. Vandaar de vraag: is de relatie tussen affectieve polarisatie en democratische steun eigenlijk wel lineair?

Neem burgers met zeer lage niveaus van affectieve polarisatie. Je zou kunnen denken: weinig polarisatie, dat is toch ideaal? Maar bij burgers die nauwelijks verschil maken tussen politieke in- en uitgroepen en dus vergelijkbare gevoelens koesteren richting alle partijen ontbreekt een duidelijke partijvoorkeur of identificatie met een politieke groep. Juist die identificatie is belangrijk om je als burger vertegenwoordigd te voelen binnen een democratisch systeem. Als mensen hun politieke ‘club’ niet kunnen vinden, kan al snel het idee ontstaan dat het systeem niet voor hen werkt, en dus ook niet het ondersteunen waard is. Daarnaast kan een gematigde negatieve houding jegens de tegenpartij zorgen voor een gezonde mate van politieke competitie. Want: als er niets op het spel staat, waarom zou je je dan druk maken om verkiezingen of democratische instituties? Zonder verbondenheid met een politieke groep, of enige mate van weerstand tegen andere groepen, dreigt politieke onverschilligheid. In dat licht is een volledig gebrek aan affectieve polarisatie misschien minder wenselijk dan vaak wordt gedacht.
Op basis van deze gedachtegang stelden we in een recent gepubliceerde onderzoeksnota een alternatieve relatie voor tussen affectieve polarisatie en democratische steun: een omgekeerde U-curve (figuur 2) waarin zowel mensen met erg lage als erg hoge niveaus van polarisatie lager scoren op democratische steun. De democratiegezinden zitten juist meer in het matig gepolariseerde midden: genoeg polarisatie om politiek betrokken te zijn, maar niet zoveel dat sterke vijandsbeelden ontstaan.


Deze “curvilineaire” hypothese toetsten we met bestaande surveydata uit Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Statistische analyses (zie figuur 3) laten in alle drie de landen inderdaad een omgekeerde U-curve zien. Hoewel de exacte vorm van de curve verschilt per land, blijkt overal dat een zekere mate van affectieve polarisatie samenhangt met hogere democratische steun dan bij lage of afwezige polarisatie. Een beetje polarisatie lijkt dus juist gezond voor de democratische houdingen van burgers, zolang het niet doorslaat. In elk land vinden we een omslagpunt waarna meer polarisatie juist weer samenhangt met minder democratische steun.


Deze inzichten vragen niet alleen om een herziening van lineaire aannames in verder onderzoek naar affectieve polarisatie, maar ook om een normatieve heroverweging van wat affectieve polarisatie betekent voor de democratie. Misschien is een beetje frictie en emotie soms juist nodig om de democratie levendig en relevant te houden. Het komt er vooral op aan om de extremen te vermijden, want juist daar, aan de randen van de U-curve, schuilt het gevaar.
https://stukroodvlees.nl/polarisatie-is-niet-altijd-slecht-voor-de-democratie/






