Ze woont in Utrecht of Tilburg of Winterswijk. Ze is 22 of 35 of 73. Ze heeft een burn-out of opvliegers of geldzorgen. Ze is groene europarlementariër of blokkeert de A12 of scandeert ‘from the river to the sea’ op het station.
Ze leest vier kranten per dag plus drie internationale online of vertrouwt geen andere nieuwsbron dan de appgroepen in haar actienetwerk. Ze vindt het belachelijk dat de klimaatmars gekaapt wordt door Palestina of is het juist helemaal eens met Greta Thunberg: ‘Geen klimaatrechtvaardigheid op bezet land.’ Ze demonstreert tegen de komst van president Herzog naar het Nationaal Holocaust Museum of zit in tranen voor de televisie.
Ze voelt dat ze de hoop aan het verliezen is en zoekt naar houvast in poëzie. Ze leest Judith Herzberg: ‘Er gaat een hoop veranderen/ werd ons beloofd./ Zelfs de hoop zelf./ Hoop, grote broer van moed.’ Of ze besluit de opdracht van Czesław Miłosz aan te nemen: ‘Ik moest echter het probleem van de hoop oplossen/ of eerder: het probleem van de houding die de hoop/ en het gebrek aan hoop allebei uitsloot.’
Ze twijfelt of ze haar buren, die op de PVV hebben gestemd, moet stilzwijgen of hard aanspreken of juist uitnodigen voor een borrel.
Tijdens de wekelijkse vergadering van de actiegroep bekijkt ze al die vertrouwde, ernstige gezichten rond de tafel en voelt zich gesterkt door hun eensgezindheid of beseft hoe nietig en futiel deze kommaneukerij is.
Ze geeft Nederlandse les aan vrouwen uit Syrië of Soedan. Het vak cultuur en maatschappij staat haar tegen. Ze vraagt zich af waarom deze moeders moeten leren dat de Deltawerken in Zeeland liggen terwijl hun dochter van twaalf elke nacht het huis wakker krijst na weer een paniekdroom.
Ze gaat eten met haar studievriendinnen en begrijpt niet waarom die haar aankijken alsof ze plotseling groene drakenvleugels heeft als ze begint over Gaza.
Ze begint eraan te wennen dat de moslima’s in haar buurt, die ze als vriendinnen is gaan beschouwen, haar wel uitnodigen voor de iftar maar niet voor de minder feestelijke gesprekken. Of ze merkt dat de vrouwen die eindelijk geen goedbedoelde maar onhandige opmerkingen meer maken over haar hoofddoek haar nog wel steeds omzichtig behandelen, alsof ze een kostbare vaas is waar je even mee mag pronken, voordat je haar weer op de sokkel zet, eerbiedig maar buitenspel.
Ze ontdekt haat, een emotie die ze niet eerder gevoeld heeft. En die voelt ze voor mensen met wie ze vroeger zomaar vrienden had kunnen worden op een Franse camping. Maar ze ontdekt ook de liefde voor de uitdrukking op het gezicht van haar medestrijders op het moment dat de ME aanrukt.
Haar zoontje van twee moet naar de IC omdat zijn longen branden en ze kan er niet tegen zich zo afhankelijk te voelen van artsen van wie ze zeker weet dat die haar politieke overtuigingen afdoen als een tikje hysterisch. Of ze zuipt zich klem in een gare kroeg op een avond dat ze eigenlijk verwacht wordt op de stoep voor het stadhuis.
Ze weet niet of ze zich schuldig moet voelen omdat ze luidkeels loopt te demonstreren tegen uitbuiting en terreur terwijl ze in een koophuis woont, een pensioen opbouwt en zich twee keer per jaar trakteert op een schildersretraite in de Vogezen. Of ze verfoeit mensen die alleen maar in actie komen uit schuldgevoel. Of ze is ervan overtuigd dat schuld en actie twee totaal losstaande dingen zijn die niets met elkaar te maken hebben. Omdat ze weet dat het de actie is die telt, en niet haar persoonlijke muizenissen.
Ze ziet in dat strijd betekent dat je offers moet brengen. Niet alleen doneert ze alles boven haar minimum-uitgaven aan de zaak, ze geeft ook veel van de gemakken en genoegens op waar ze aan hechtte. Ze verliest tijd en vrienden. Ze offert haar gezondheid en nachtrust op. Of ze blijft, naast het actievoeren, genieten van haar pleziertjes omdat ze vindt dat ze die heeft verdiend. Of omdat het bijna een morele verantwoordelijkheid is om te laten zien dat ze best samen kunnen gaan, strijd en een goed leven.
Een offer breng je voor een doel. Steeds vaker wanhoopt ze dat ze dat doel, een rechtvaardige en menswaardige samenleving, niet meer zal meemaken. En haar zoontje ook niet.
Ze leert zich te verstaan met geestverwanten die nog geloven dat je het systeem van binnenuit kan veranderen. Of ze weigert om te gaan met iedereen die nog bereid is zich te corrumperen en gooit zich volledig in de strijd op straat.
Ze houdt haar zoontje, dat heelhuids uit de IC is ontslagen, het liefst nog even thuis en moet dus meer actievergaderingen missen dan haar lief is. Of ze concludeert dat ze de groenten in de biologische winkel eigenlijk niet meer kan betalen. Of ze klaagt, na een demonstratie die met het waterkanon uit elkaar is gespoten, dat haar nieuwe regenjas wel stoer is maar niet waterdicht. Of ze binget er in één avond de hele White Lotus doorheen, op de bank, in haar eentje, met zoveel prosecco en sushi dat ze om middernacht boven de wc-pot hangt.
Ze ziet de vermoeidheid gegroefd in de gezichten rond de vergadertafel en stelt vast dat het niet de leukste mensen zijn die de strijd volhouden. Of ze begint te twijfelen aan haar geloof dat alle beetjes, hoe nietig en futiel ook, helpen. Of ze wordt wakker, staat naast haar bed en weet zeker dat het opnieuw een dag wordt die gewonnen kan worden.
Lees ook: