Progressiever in steden en radicaal-rechtser aan de randen


Wie een blik werpt op de kaart met verkiezingsuitslagen ziet een verdeeld land. Maar wat schuilt achter die kleuren? En wat heeft tot de huidige situatie geleid? Een blik op de geografische scheidslijnen van Nederland.

De bestendiging van radicaal rechts

Met het versplinterde partijlandschap en de sterke electorale volatiliteit is het soms lastig om door de bomen het bos nog te zien. Om patronen te ontwarren helpt het om te kijken naar de drie grote partijblokken die zich na de eeuwwisseling hebben gevormd: progressief-links, conservatief-rechts en radicaal rechts. Welke partij precies in welk ideologisch blok kan worden gecategoriseerd is natuurlijk voer voor discussie. De drie blokken zijn hier hoofdzakelijk ingedeeld op basis van waar de partijen zich positioneren op de twee assen links versus rechts en progressief versus conservatief. Daarbij kijk ik ook naar de stemovereenkomsten bij moties in de afgelopen kabinetsperiode. Radicaal-rechts: PVV, JA21, FvD, BBB. Conservatief-rechts: VVD, CDA, SGP, 50Plus, NSC. Progressief-links: D66, GL-PvdA, Volt, CU, SP, Denk, PvdD. D66 is een middenpartij, de discussies zijn nog niet beslecht of ze nou naar links of rechts zijn verschoven.

Door de winst van D66 heeft het progressief-linkse blok 39% van de stemmen gekregen, waar dat in 2023 nog 31% was. Binnen dat blok verschuift er dus wel een deel naar het midden. Conservatief rechts valt terug van 36% naar 30% van de stemmen. PVV-stemmers konden makkelijk uitwijken naar de radicaal-rechtse alternatieven JA21 en FvD (en in mindere mate VVD). Met de ineenstorting van NSC waren er met name in het oosten van het land veel stemmen te winnen. Het resultaat is dat het radicaal-rechtse blok ongeveer even groot is gebleven als twee jaar terug met bijna 31% van alle stemmen[1], waarmee het zich stevig heeft verankerd in de Nederlandse politiek, zie Figuur 1.

Figuur 1: Het aandeel stemmen op radicaal-rechtse partijen in de Tweede Kamerverkiezingen (1994-2025)

Progressiever in de steden en radicaal-rechtser in de regio

Wie naar verkiezingskaarten kijkt dient een aantal dingen goed in het achterhoofd te houden (lees vooral ook deze leeswijzer van Jaap van Slageren). Ten eerste, plekken stemmen niet maar mensen. Kaarten verhullen verschillen in individueel stemgedrag, vaak voorspeld door persoonlijke kenmerken zoals opleidingsniveau, leeftijd en migratieachtergrond. Ten tweede, laten we niet vergeten dat in elk gebied een stem evenredig telt. Er is geen districtenstelsel in Nederland, maar we hebben een politiek systeem van proportionele vertegenwoordiging. De grootste partij binnen een gemeente krijgt niet direct een zetel in de Tweede Kamer. Ten derde, er bestaan tussen plattelandsgebieden en binnen gemeenten ook grote verschillen. De ongeveer 54.000 stemmen die de radicaal-rechtse hoek deze verkiezingen uit Amsterdam heeft gekregen telt toch op tot ongeveer 1,6% van het landelijk totaal.

Figuur 2: Het aandeel stemmen voor progressief-links per gemeente.

Figuur 3: Het aandeel stemmen voor conservatief-rechts per gemeente.

Figuur 4: Het aandeel stemmen voor radicaal-rechts per gemeente.

Wat is er met die nuanceringen in gedachte te zien? De kaarten (Figuren 2, 3 en 4) laten zien dat vooral in grote en middelgrote steden er bovengemiddeld progressief gestemd wordt. Soms ook in de welvarende gemeenten eromheen, met name in de buitengebieden in de Randstad. Terwijl juist in de streken aan de randen van het land de radicaal-rechtse partijen veel stemmers trekken. Met name in Limburg, Oost-Groningen, West Noord-Brabant, Zeeuws-Vlaanderen, Noord-Twente, Noordoost-Friesland en rondom Volendam. Vaak komen stemmen uit dunbevolkte gebieden, maar ook uit steden als Heerlen en Emmen. Rucphen is bekend. De kaart van conservatief-rechts doet vooral de Bible-belt oplichten, de dorpen van Zeeland tot Overijssel stemmen al jaar-en-dag grotendeels op de SGP.

Clusters van opleidingsgroepen

Waar de kiezers in grote binnensteden doorgaans behoorlijk progressief stemmen, met uitzondering van de stedelijke randen (de volkswijken en buitenwijken), blijkt het platteland een vruchtbare voedingsbodem voor radicaal-rechts. De politieke ontwikkelingen in Nederland komen grotendeels overeen met de trends in andere West-Europese landen. Let wel, in Nederland is stad-platteland niet dé politieke scheidslijn.

Een van de belangrijkste voorspellers van stemgedrag in Nederland is opleidingsniveau. Praktisch geschoolden stemmen vaker op populistische partijen die ageren tegen immigratie en voor behoud van de Nederlandse cultuur, terwijl theoretisch geschoolden meer geneigd zijn om progressieve standpunten te steunen. Deze sociaal-culturele scheidslijn zien we ook terug in de verkiezingsuitslagen voor gemeenten. In gemeenten met een hoog percentage theoretisch geschoolden wonen bovengemiddeld veel progressieve kiezers. In gemeenten met een laag percentage theoretisch geschoolden wonen relatief veel radicaal-rechtse kiezers. Opleidingsniveau in gemeenten valt vaak samen met bevolkingsdichtheid, maar stedelijkheid zegt lang niet alles.

Hoe sterk Nederland geografisch is verdeeld naar opleidingsniveau wordt zichtbaar wanneer we de ideologische blokken afzetten tegen het gemeentelijke percentage hoger opgeleiden. Zie Figuur 5. Daarbij scheiden we Randstad-provincies van regio-provincies. In zowel Randstad als regio is het overduidelijk dat in gemeenten waar meer hoger opgeleiden wonen (in het geel) veel progressiever wordt gestemd. En waar meer lager opgeleiden wonen (in het donkerblauw) de kiezers getrokken worden door radicaal-rechtse partijen. En zo zien we een gesegregeerd landschap, waarbij sociale klasse een prominente rol speelt.

Figuur 5: Het aandeel stemmen per gemeente voor progressieve partijen (y-as) en radicaal rechtse partijen (x-as), verdeeld naar Randstad en regio. Het aandeel theoretisch geschoolden zijn gekleurd van donkerblauw (laag), groen (middel) geel (hoog). De grootte van punten is naar bevolkingsdichtheid.

Waardoor ontstaan deze geografische scheidslijnen?

Deze scheidslijnen ontstaan voor een groot deel door ruimtelijke sortering en omgevingsinvloeden. Doorgaans wordt erin de politiek-geografische literatuur een onderscheid gemaakt tussen compositie- en contextverklaringen. De compositie van een gebied bestaat uit de samenstelling van bepaalde demografische groepen. De context van een gebied refereert aan de invloeden uit de lokale omgeving. Compositie stelt de clustering van sociale groepen als hoofdverklaring voor stemgedrag. Context stelt dat factoren uit de directe woonomgeving een verklaring bieden voor stemgedrag.

Onderzoek naar compositie-effecten toont aan dat individuele kenmerken als opleidingsniveau, leeftijd, inkomen en migratieachtergrond al jaren belangrijke voorspellers zijn voor stemgedrag. Theoretisch geschoolden vinden andere thema’s belangrijker dan praktisch geschoolden en/of geven andere groepen de schuld van problemen. Doorgaans vinden theoretisch opgeleiden het veel belangrijker om actie te ondernemen tegen klimaatverandering, terwijl mensen met een praktisch opleiding en met een lage inkomen hardere acties willen zien op immigratie en asielbeleid. Die laatste groep heeft ook een stuk minder vertrouwen in politiek en overheid. Praktisch opgeleiden worden dus aangetrokken door radicaal-rechtse partijen met een anti-overheid- en anti-immigratieretoriek.

Een deel van de ruimtelijke sortering van hoog- en laagopgeleiden in Nederland is een preferentie-effect: mensen gaan ergens wonen uit eigen voorkeur voor de (sociale) omgeving. De meeste mensen wonen het liefst in de buurt van familie, vrienden en mensen die op henzelf lijken. En elke levensfase kent ook weer andere voorkeuren. Terwijl met name laagopgeleiden jongeren graag in hun dorp willen blijven wonen, maar moeite hebben om een betaalbare woning te vinden, willen nog maar weinig jonge huisartsen een praktijk beginnen in de gebieden waar het hard nodig is, in de streken waar veel laag opgeleiden en ouderen wonen.

Een ander deel is een verdringingseffect: mensen met lagere inkomens kunnen het simpelweg niet veroorloven om op populaire plekken te wonen. Stadsgeografen tonen aan dat door bewuste gentrificatie steden als Amsterdam in de afgelopen decennia plekken zijn geworden voor de hogere middenklasse. Sociaal mengingsbeleid werd voornamelijk aan de randen van de stad doorgevoerd met het aantrekken van de middenklasse, terwijl sociale huurwoningen in de binnenstad werden verkocht. De woningnood versterkt dat mechanisme van segregatie. Huisvesting werd steeds moeilijker te betalen, terwijl het aandeel sociale huurwoningen krimpt, waardoor lage inkomensgroepen steeds verder worden verdrongen. Toch is de afgelopen tien jaar in haast elke gemeente het aandeel hoogopgeleiden gegroeid.

Een ander deel van de verklaring ligt in de contexteffecten, de omgevingsinvloeden. Lokale mores en omstandigheden zijn eveneens vormend voor politieke opvattingen. Zo blijkt uit een studie van Twan Huijsmans dat inwoners van grootstedelijke gemeenten, gecontroleerd voor individuele kenmerken als leeftijd en opleiding, in afgelopen decennia progressievere opvattingen kregen over immigratie, multiculturalisme en Europese integratie dan daarbuiten. Daartegenover, het idee dat de overheid weinig oog heeft voor gebieden buiten de Randstad heerst sterk in de regio. Ook (unieke) ontwikkelingen in de lokale leefomgeving kunnen van doorslaggevend belang zijn bij stemgedrag. Zo is bijvoorbeeld het pro-gaswinningstandpunt van JA21 weinig populair gebleken in het door aardbevingsproblematiek geteisterde Groningen.

Een studie van Rienje Steenhof en collega’s naar stemgedrag op buurtniveau tijdens de provinciale verkiezingen van 2019 en 2023 laat zien dat radicaal-rechtse partijen meer stemmen kregen in buurten met minder jong volwassenen, meer praktisch opgeleiden, minder toegang tot voorzieningen en een groter deel van de inwoners met ernstige obesitas en een hoog alcoholgebruik. Bovenop individuele kenmerken speelt dus ook de invloed van de lokale (sociale) omgeving een zelfstandige rol.

De wraakzuchtige taal van radicaal rechts, van stad tot regio

De revanchistische taal van verraad, soevereiniteit en de stem van de ‘gewone Nederlander’ uit het radicaal-rechtse populisme kreeg na de eeuwwisseling een vaste voet aan de grond in Nederland. Het thema maatschappelijk onbehagen kreeg bijzondere stedelijke aandacht met de opkomst van de LPF in 2002. Door de mediagenieke Pim Fortuyn en de aanslagen van 9/11 ging het publieke debat steeds meer over multiculturalisme en de verslechterende veiligheid en leefbaarheid in volkswijken. Het zette een vorm van stedelijk revanchisme in gang: beleid gericht op etnische minderheden – met name moslims – met als doel het herstellen van een culturele en morele orde in buurten. 

Waar het platteland lang nog werd gezien als een bastion van samenhang en continuïteit, veranderde dit beeld vanaf de late jaren 2010 steeds meer naar een bolwerk van politieke onvrede met een sterk gevoel van regionale verwaarlozing. Vooral in landelijke gebieden met lagere inkomens, waar publieke voorzieningen terugliepen en de bevolking vergrijsde, trof men steun voor radicaal-rechtse partijen. Inspelend op het gevoel achtergesteld te worden, werd het platteland omgevormd tot een symbolisch en politiek strijdtoneel om ‘terug te nemen’ van een afstandelijke, technocratische staat. Vaak werd een probleem gemaakt van het gebrek aan zeggenschap over de lokale leefomgeving, zoals bij de plaatsing van asielzoekerscentra, de stikstofcrisis, de sluiting van spoedeisende hulp van ziekenhuizen, het verminderen van sociale huurwoningen in krimpgebieden en de geschrapte bushaltes in dorpen.

Het debat over achtergestelde regio’s klonk nog luid in de verkiezingen van 2023, maar was dit keer slechts een zachte ruis op de achtergrond. Met name de BBB en NSC wierpen zich toen op als stem van de regio om het technocratische Haagse beleid aan te pakken – die retoriek leverde de BBB veel stemmen op. Beide partijen gingen nu hard onderuit. Toch omarmden kiezers uit de periferie deze verkiezingen weer in groten getale het politieke geluid van ‘Nederland voor de Nederlanders’, met het aloude ressentiment naar buitenstaanders (immigranten, asielzoekers, Randstedelingen) en het wantrouwen in overheidsinstituties. Ook al heeft het optimistische D66 door heel het land stemmen gewonnen, er ligt een grote uitdaging voor het komend kabinet de rancune van de radicaal-rechtse randen om te keren in vertrouwen: het geloof dat het ook buiten de Randstad wél kan.

Afbeelding: “Voormalig café in de buurtschap Reaskuorre (Achtkarspelen)” door Martijn 425 (via Wikimedia Commons).


[1] De percentages voor 2025 zijn berekend op basis van zetelverdelingen, de andere jaren zijn de daadwerkelijke percentages stemmen op de partijen.





https://stukroodvlees.nl/progressiever-in-steden-en-radicaal-rechtser-aan-de-randen/