© Richard B. Levine / SIPA USA / ANP
Een negenjarige jongen loopt voor me uit. Zijn kleren lijken hem te belemmeren om efficiënt vooruit te komen. Tegensputterend, als ultiem protest van weerstand, schuurt de overmatige stof van de outfit tegen elkaar aan. Toch draagt hij zijn kleren met trots. Hij weet dat hij er jongensachtig en stoer in uitziet. De outfit staat hem, het verstopt zijn lichaam van deeg. De outfit benadrukt zijn constante zoektocht naar het oprekken van grenzen, hij wil zijn lichaam uitrollen tot een glad geheel. Dat is het plezierige aan opgroeien: nog over een zekere onschuld beschikken om mateloos af te tasten wat mag en wat niet. Kneedbaarheid omarmen, niets lijkt voor eeuwig, hij is dan ook een gummibeertje met loshangende, lange mouwen, klaar om opgegeten te worden. Meisjes, daarentegen, moeten nog steeds eerder als popjes zijn, vervaardigd van hard plastic, taille strak ingebonden, zoveel sneller en vroeger op hun vingers getikt dan jongens.
De oversized kleren van deze jongen hebben een andere betekenis dan de brede broeken die talloze meisjes dragen. In Antwerpen, de stad waarin ik woon, het zelfverklaarde epicentrum van mode, zie ik overal mensen in brede broeken. Broeken als bloemzakken waar onderlichamen veilig in kunnen verdwijnen. Veelal zijn het jongeren die de brede broeken in hun meest extreme variant dragen. Puberteit smeekt om overdrijving?
Vlak bij het centraal station van Antwerpen – zelf draag ik een nauw aansluitend, tweedehands exemplaar van een Levi’s 501 – zie ik twee jonge, witte meisjes voorover geleund op veel te grote, vintage koersfietsen. De onhandigheid van de te grote fietsen proberen ze met een zekere cool te verbergen. Hun broekspijpen zitten dociel versmacht in witte, lange sportsokken, zodat ze niet blijven haken aan hun fietsketting.
De meisjes kennen hun weg in de stad. Antwerpen is hun stad. Hun lijven zijn nog niet aangetast door de verwoestende kracht van de vrouwelijke puberteit. Hun dijen hebben zich nog niet ongevraagd bombastisch uitgezet. Hun brede broeken strak om hun smalle tailles. Het ene meisje is een jaar of tien, hooguit elf, het andere twaalf, misschien dertien. Ze zijn alleen onderweg. Dat is opvallend in een stad waarin de meeste jonge, witte kinderen worden rondgereden door ouders in bakfietsen en op elektrische fietsen. Maar wat me nog meer opvalt, is de felgroene boxershort die pront boven de broek van het dertienjarige meisje uitsteekt. Met een glimlach kijkt ze om naar het jongere meisje — toch een beetje bezorgd of het wel lukt met die grote koersfiets? — dat achter haar aan fietst waardoor ik nu ook haar gezicht zie. Haar lange bruine haren wapperen in de wind. Ze draagt zilveren oorbellen. Haar delicate vingers tonen meerdere ringen. Alles aan haar uiterlijk en manier van doen schreeuwt conformiteit en toch kleedt ze zich als een jongen.
Dit lijkt een paradox. Is het omkeren van gendernormen de mainstream mode binnengedrongen? Zou het dertienjarige meisje deze ochtend de boxershort van haar boyfriend in een overhaaste beweging per ongeluk hebben mee gegrist? Welk verhaal wil die boxershort, haar brede broek en haar jongensachtige bodywarmer aan de wereld vertellen? Als het niet het verhaal is van het dertienjarige meisje dat eigenlijk al dertig wil zijn — zoals in die film uit 2004, 13 going on 30 — met een boyfriend in de stad en overhaast moeten vertrekken, waardoor ze zich genoodzaakt ziet snel wat kleren van hem aan te trekken? Ze straalt een zekere achteloosheid uit. De schoonheid van een meisje voor het rampenparcours van de puberteit, met ongetaande huid en nog onbestaande wallen. Een meisje als braaf popje.
Als ze braaf zijn, moeten jonge meisjes zich vandaag als jongens kleden én ze moeten daarbij vooral hun vrouwelijkheid onderlijnen: ontblote, smalle tailles, sierraden, make-up, lang haar, een mini-handtasje stevig om de schouder geklemd…
Ik flaneer verder door de stad. In de botanische tuin blijft mijn blik hangen bij twee mensen die hand in hand voor me uit lopen. Allebei dragen ze versleten, vuile sneakers, brede jeansbroeken en gewatteerde winterjassen. Hun haren hangen los over hun schouders. Ze lijken twee jonge meisjes te zijn. Maar er is iets wat niet klopt. Eén van hen draagt immers de verkeerde soort gewatteerde jas. De trend dicteert een exemplaar dat slechts tot boven de heupen komt, liefst van The North Face, met brede, horizontale, gestikte banen. (Als je meegaat met de trends, moet je je stellig distantiëren van de vijftigplussers die soortgelijke jasjes dragen in een variant met dunne gestikte banen en zonder zichtbaar merk.) Een van de meisjes voor mij draagt een jas die tot het midden van haar dijen reikt. Mijn blik reist omhoog en dan bespeur ik enkele grijze haren. Dit zijn geen twee meisjes. Dit zijn een moeder en een dochter. Een moeder die zoveel mogelijk op haar dochter wil lijken.
Een vrouw wordt verondersteld zich ‘naar haar leeftijd’ te kleden. Een leuze als een dogmatisch instrument van het patriarchaat. Ook ik maak me er wel eens schuldig aan. Zoals nu. Ik betrap me op de gedachte dat die vrouw van weinig stijlvolle elegantie getuigt, door zich op latere leeftijd als een puber te kleden. Dit is het soort gedachten dat vrouwen tot hun lichaam reduceert. Hoe graag we het ook willen, nooit zullen we aan onze status van object-zijn kunnen ontsnappen. Er wordt niet enkel naar ons gekeken, we kijken ook naar elkaar.
De meest recente publicatie van Nobelprijswinnaar Annie Ernaux, Le jeune homme, in het Nederlands verschenen als De jongeman, telt slechts dertig pagina’s. Er staat geen woord te veel. Ernaux schrijft niet om te verstoppen, maar om bloot te leggen. Dit maakt haar schrijven aantrekkelijk. Ze durft zich als 82-jarige vrouw uit te kleden, lijkt over nul schaamte te beschikken. Alsof ze met alles in het reine is, alsof de lezer helemaal betrokken is en zij niets hoeft achter te houden. Ze heeft geen geduld voor onnodige zijwegen of een overdaad aan details.
Ernaux doet verslag van een voorbije liefdesrelatie met een dertig jaar jongere man. Zij was destijds bijna zestig. Een vrouw in de menopauze, niet meer tot voortplanting in staat, wie verlangt daar nu naar, vragen vrienden van de jongere man verwijtend. Ze hebben als jongelingen geen benul van de bevrijding die schuilt in het verlangen. Doordat haar dertig jaar jongere geliefde zo passioneel naar haar verlangt, wordt Ernaux haar lichaam. Het is de passie die haar lichaam met zichzelf doet vereenzelvigen. Ze is niet langer een nutteloos, passief, menopauzaal object, maar een subject dat niet alleen is, maar dat ook nog eens schrijft. Niet voor niets opent ze het boekje met de volgende zin: ‘Souvent j’ai fait l’amour pour m’obliger à écrire.’
Dit druist in tegen wat een andere Française, de actrice Catherine Deneuve, beweert. Na haar vijftigste zou een vrouw moeten kiezen voor haar hoofd of haar lichaam. Dit is niet meer dan een lamlendige herhaling van het paradigma dat ons allen in zijn ketens houdt. Een vrouw is ofwel slim ofwel mooi, maar nooit allebei. Hoe gevaarlijk is het ook voor de status quo wanneer een slimme vrouw, zoals Ernaux, ook haar lichaam in de strijd kan gooien? Een vrouw is gevaarlijk wanneer ze een complex dubbelwezen (zowel hoofd als lichaam, zowel object als subject) is. Dan kan een blik haar niet zomaar grijpen of een hand haar niet zomaar het zwijgen opleggen.
Lichamelijkheid is door de geschiedenis heen voor de meeste vrouwen vooral een probleem geweest. Om het even scherp te stellen: een vrouwelijk lichaam leidt in het straatbeeld tot voornamelijk ongewenste aandacht, zwangerschappen zijn nog steeds nefast voor carrières en de menopauze herleidt een vrouw tot een stuk meubilair dat, als ze geluk heeft, voor de kleinkinderen mag zorgen. Terwijl mannen — hoe doen ze het toch — geen lichaam lijken te hebben, of alleen wanneer het in hun voordeel speelt. Het lichaam van mannen is meestal afwezig en dat toont zich ook in de mode, bijvoorbeeld in de brede broeken waarin het onderlichaam veilig kan verdwijnen.
Er zijn natuurlijk mannen die wel naar een hyper-aanwezigheid van hun lichaam streven, die mannen zijn meestal homoseksueel. Het zijn mannen die met afgetrainde, blote basten in de mensenzee van een clubavond dansen. Hun T-shirts hangen verweesd aan hun broeksriem, pas later worden ze weer nodig, als ze over straat de weg naar huis lopen. De imperatief van het lichaam is inherent aan de seksualiteitsbeleving van vele homoseksuele mannen, dat bewijst ook het bestaan van de talrijke gaysauna’s, darkrooms en de uitwisseling van dickpics op datingapps. Die homoseksuele mannen maken zichzelf en elkaar graag tot vlees. Dat is deel van het plezier. Ze willen elkaar, al is het maar voor even, hebben. Hoe het vlees eruitziet, welke afmetingen het heeft, of het behaard is of niet, lijkt alvast iets te zeggen over hoe het voelt of welke ervaring de seksuele uitwisseling geeft. Alsof de seksuele daad slechts een daad is, iets waaruit onmogelijk een andere, onvoorziene intimiteit of inzicht voortvloeit.
Zoveel anders is Ernaux’ heteroseksuele affaire die niet alleen tot inzichten leidt, maar haar ook nog eens doet schrijven. Bij Ernaux is er dan ook sprake van een lijfelijke ervaring, wat weinig met vlees te maken heeft. Wanneer vrouwen — heteroseksueel of niet — in gewenste, passionele seks tot object van wellust gemaakt worden, vindt er een dubbele beweging plaats. Zo worden ze tegelijkertijd meer lichaam als ze hun lichaam eindelijk ook eens kunnen vergeten. Het vergeten is hierbij cruciaal.
Het plezier van het mannelijke jagen, het tot vlees maken, heeft volgens Maggie Nelson alles te maken met het feit dat mannen, nergens anders in de maatschappij, het gewend zijn om gereduceerd te worden tot de status van puur object. Daarom voelt het voor hen ook niet wreed aan, wat voor vrouwen meestal wel het geval is. In The Art of Cruelty schrijft ze dat niet iedere ‘verdingelijking’ (thingness) gelijk is. Je moet je leven lang genoeg niet als ding hebben geleefd om het verschil te kennen. Dit zou ook deels kunnen verklaren, volgens haar, waarom de vleselijke mannelijke porno niet dezelfde angst teweegbrengt als heteroseksuele porno. Mannen, witte mannen in ieder geval, hebben niet dezelfde historie met objectificatie als vrouwen, waardoor hun ‘vervleselijking’ (meat-making) niet voelt als wrede redundantie.
Afgelopen winter onderwees ik Engels aan de zesde- en zevendejaars van een beroepsopleiding, leerlingen van zeventien. We lazen een hoofdstuk uit de roman Girl, Woman, Other van Bernardine Evaristo die daarmee de Booker Prize had gewonnen. Nadien vroeg ik hun iets te schrijven over hun persoonlijke aanvaringen met stereotiepe verwachtingen rond gender. Het viel me op hoe nagenoeg al mijn vrouwelijke leerlingen het hadden over hun voorkeur voor oversized kleding. Hun ouders protesteerden hiertegen, omdat het ‘niet vrouwelijk is om je oversized te kleden’. Naar eigen zeggen voelden zij zich ongemakkelijk wanneer hun lichaam te zichtbaar zou zijn. Enerzijds is dit normaal pubergedrag. Je bent onzeker over je lichaam, dus je tracht het zoveel mogelijk te verstoppen en kleding kan hier, uiteraard, bij helpen. Anderzijds zegt het iets over onze tijdsgeest dat oversized kleding zozeer in de mode is. Meer nog, mode wordt alsmaar meer androgyn. Meisjes kleden zich ongeveer hetzelfde als jongens. Wil dit dan zeggen dat een feministische strijd bij dezen officieel passé is? Of herbevestigt dit de ongelijkheid alleen nog maar meer? Meisjes kleden zich als jongens, jongens kleden zich niet als meisjes. Wat voor wenselijk wordt aangezien, is nog steeds het mannelijke.
In het hart van modetrends gaat er een zekere paradox schuil. Een trend is als een dictator: plots is iedereen het erover eens wat mooi is en zie je overal in het straatbeeld variaties op dezelfde outfit. Afgelopen maanden was dat de brede, lichtblauwe jeansbroek met een gewatteerde jas van the north face. Zo lijkt er een bepaalde democratisering op te treden. Iedereen draagt namelijk min of meer hetzelfde, waardoor klassenverschil minder zichtbaar zou zijn. Dit is natuurlijk onzin, zo’n gewatteerde jas kost al snel een slordige driehonderd euro. Niet iedereen kan of wil dit betalen, klassenverschil lost zich niet op in mode. Er is daarentegen wel sprake van een bepaalde eenheidsworst, die eigen is aan de puberteit en het middelbareschoolleven. Iedereen wil zoveel mogelijk op elkaar lijken. Geen enkel gevoel dat beter is dan het gevoel naadloos te kunnen opgaan in een groep, te voelen dat je ergens bij hoort. Hoe heerlijk comfortabel is het niet om in een groep te kunnen verdwijnen zoals je onderlichaam kan verdwijnen in een overmatig brede jeansbroek.
© Jonas Gustavsson / SIPA USA / ANP
© Jonas Gustavsson / SIPA USA / ANP
Het opperhoofd van de oversized mode van nu moet Demna zijn, artistiek directeur van het razend populaire en controversiële merk Balenciaga. Als kind groeide hij op in de toenmalige Sovjet-Unie. Hier komt dan ook zijn liefde voor oversized kleren uit voort. Van zijn ouders kreeg hij kleren die drie maten te groot waren, zodat hij er niet te snel zou uitgroeien. Bovendien werd de kleerkast met het hele gezin gedeeld. Wie er ’s ochtends het eerst uit bed kwam, was het beste gekleed.
Spectaculair was Demna’s ‘mud show’ afgelopen herfst met Balenciaga. Op industriële, metalige beats liet hij zijn modellen door een modderig parcours lopen. Een van de radicale aspecten van die show was de grote diversiteit in leeftijd van de modellen. Zoals dat het geval was in Demna’s gezin en zoals ik zag bij de moeder en de dochter in de Antwerpse botanische tuin, kan mode een bindende factor zijn door verschillende generaties heen. Of om het wat minder optimistisch met Kae Tempest te stellen: ‘Youth hates age, age loves youth. This means we are born for unhappiness. This means we will keep buying outfits.’
De rode draad in deze observaties is het verlangen naar afwezigheid van het lichaam. Ook Ernaux schrijft hierover in Le jeune homme. In haar verschroeiende verhouding met de dertig jaar jongere man merkt ze op hoe ze, binnenskamers dan toch, een zelfbewustzijn over haar lichaam verliest. Stellig schrijft ze: ‘Mon corps n’avait plus d’âge.’ Het is pas door de oordelende blik van anderen in het openbaar dat ze zich weer bewust wordt van haar oudere lichaam en het leeftijdsverschil met de minnaar.
Omdat het verlangen haar bevrijdt, kan Ernaux zich zonder schroom uitkleden, durft ze zich weergaloos te tonen, wat de motor van haar schrijven vormt. Dit lijkt tegengesteld te zijn aan de drijfveer die achter oversized mode schuilgaat. Voor mannen lijkt de mode een comfortabele herbevestiging van hun volledig subject-zijn te impliceren. Hun lichaam kan veilig verdwijnen in de overmatige stof. In een brede broek hebben we maar te raden naar de omvang van hun genitaliën, een breed T-shirt vraagt niet om strakke spieren. Bij vrouwen zie je toch iets anders. Samen met de opmars van de oversized mode, is er de hernieuwde drang zo mager mogelijk te zijn, en dus zo min mogelijk ruimte in te nemen. Een brede broek staat voor een meisje nu eenmaal beter met een aansluitende korte strakke (crop) top, zodat een platte buik een trots bewijs kan zijn van een lichaam dat onder controle wordt gehouden. En dus geen lichaam dat weerbarstig en puberaal uit de banden springt. Niets beter om de status quo in stand te houden dan een vrouwelijk lichaam het zwijgen op te leggen.
Siska Baeck (1993) is schrijver en filosoof. Ze heeft een achtergrond in theater. Haar debuut (on)aanraakbaar verscheen in 2021 bij Bebuquin