
Op 12 oktober werd Frans Timmermans door NRC geïnterviewd voor de Tweede Kamerverkiezingen. In dit interview vertelt hij over een gesprek met oud-partijvoorzitter Hans Spekman (huidig voorzitter van het Jeugdeducatiefonds) dat hem inspireerde. Volgens Timmermans noemt Spekman dat hij er in gesprekken met studenten achter is gekomen dat “Hoe lager de schoolvorm, hoe meer begrip er is dat als je als samenleving verder wilt komen, je niet alleen de meerderheid plus één moet laten gelden maar ook rekening moet houden met de minderheid”.
Hoewel deze uitspraak weinig aandacht kreeg is het toch relevant om hier bij stil te staan. Timmermans verwijst, met de woorden van Spekman, naar een van de kerndilemma’s van een democratie, namelijk de spanning tussen de wil van de meerderheid (de volksdemocratie) en de rechten van de minderheid (de rechtsstaat). Hoewel een democratische rechtsstaat uitgaat van meerderheidsbesluitvorming, is die besluitvorming niet absoluut. Er moet namelijk ook rekening worden gehouden met de belangen van minderheden. Het is belangrijk voor het behoud van onze democratie dat burgers beide principes goed kunnen afwegen. Bijvoorbeeld door het zoeken naar consensus tussen verschillende standpunten, en bredere meerderheden te smeden. Spekman suggereert dat praktisch geschoolde jongeren hier beter toe in staat zijn theoretisch geschoolde jongeren. Maar is dat wel terecht? Wat weten we over hoe jongeren de afweging maken tussen pure meerderheidsbesluitvorming en de belangen van minderheden?
Het Adolescentenpanel Democratische Kernwaarden en Schoolloopbanen (ADKS)
Nu hebben wij, als deel van het Adolescentenpanel Democratische Kernwaarden en Schoolloopbanen (ADKS)-onderzoeksteam, hier nu juist onderzoek naar gedaan. In het ADKS-project hebben we ieder jaar een set vragen voorgelegd aan een nationaal representatieve steekproef van meer dan 2500 jongeren gedurende hun middelbare schoolperiode. Deze vragen gaan onder andere over hun voorkeur voor verschillende vormen van besluitvorming in verschillende situaties. Hoewel wij momenteel nog bezig zijn met het analyseren van hoe deze voorkeuren over de tijd heen veranderen, kunnen we al wel enkele relevante inzichten delen over hoe jongeren in het eerste jaar van de middelbare school de afweging maken tussen meerderheidsbesluitvorming en de belangen van minderheden. Met dit blog zullen we kijken of, voor 12-jarigen, Spekman gelijk heeft met zijn statement. En hoe denken jongeren in zijn algemeenheid over meerderheid versus consensusbesluitvorming?
Concreet hebben we de jongeren een vraag voorgelegd, waarbij zij willekeurig werden toegewezen aan één van de in totaal drie mogelijke varianten van de vraag. Het verschil tussen deze varianten betreft de specifieke verdeling van de Tweede Kamer (zie Figuur 1). De vraag luidt als volgt: “Kijk goed naar het plaatje. Stel je voor dat er over een wet besloten moet worden. Een [kleine meerderheid (51%)/meerderheid (67%)/grote meerderheid (80%)] is vóór deze wet en een minderheid [49%/33%/20%] is tegen deze wet. Wat vind jij dat er moet gebeuren?”. Vervolgens konden jongeren kiezen tussen drie antwoordcategorieën: 1. De meerderheid beslist; 2. De meerderheid en minderheid moeten het samen oplossen; 3. De meerderheid moet doen wat de minderheid wil.

Figuur 1: Een visualisatie van de drie varianten in ons experiment.
Leerlingen die de eerste optie kiezen hechten sterk aan meerderheidsbesluitvorming, terwijl leerlingen die de tweede optie kiezen meer consensus georiënteerd zijn. Leerlingen die de derde optie kiezen hechten meer belang aan de minderheid.
Consensus is onder alle jongeren populair
Voor welke vorm van besluitvorming hebben jongeren een voorkeur? Zoals in Figuur 2 te zien is, vinden de meeste jongeren dat de meerderheid en minderheid het samen moeten oplossen. Zij kiezen dus voor consensus. Deze bevinding is ook in lijn met eerder kwalitatief onderzoek dat laat zien dat een groot deel van de Nederlandse jongeren kiest voor consensus of voor het rekening houden met minderheidsbelangen. Een kleiner deel vindt dat de meerderheid beslist. En zoals verwacht zijn er nauwelijks leerlingen die alleen voor de belangen van de minderheid kiezen.
Hoewel jongeren in alle drie de varianten de voorkeur geven aan consensusbesluitvorming, geldt over het algemeen dat hoe groter de meerderheid is, hoe hoger het percentage jongeren dat meerderheidsbesluitvorming verkiest. Opvallend is dat de voorkeur voor meerderheidsbesluitvorming bij een meerderheid van 80% niet significant verschilt ten opzichte van de meerderheid van 67%. Dit zou erop kunnen wijzen dat jongeren een tirannie van de meerderheid vrezen als de meerderheid te groot wordt.

Figuur 2: Voorkeuren voor verschillende vormen van besluitvorming onder jongeren per variant.
Zijn jongeren op het vmbo meer consensus georiënteerd?
Over het algemeen zijn jongeren dus redelijk consensus georiënteerd. Maar zien we nu ook grote verschillen op basis van opleidingstype? Spekman en Timmersmans presenteren een positief verhaal: ze zijn hoopvol over jongeren met een praktische opleiding omdat die voorkeur zouden geven aan consensusbesluitvorming.
Onze analyses (Figuur 3) laten echter een ander beeld zien dan dat van Spekman en Timmermans: jongeren met een theoretische opleiding kiezen in ieder geval aan het begin van de middelbare school vaker voor consensusbesluitvorming dan voor meerderheidsbesluitvorming. Bovendien doen zij dat ook váker dan jongeren met een praktische opleiding. Wel zijn de verschillen tussen opleidingstypen niet eenduidig. Zo is de steun voor consensusbesluitvorming vooral hoger op de havo en het vwo, en dan specifiek als er sprake is van een kleine meerderheid (51%). Bij grotere meerderheden (67% of 80%) zijn jongeren op het vwo net zo meerderheid georiënteerd als jongeren op het vmbo. Jongeren op de havo blijven meer consensus gericht. Het lijkt er daarom op dat jongeren op het vwo meer de specifieke situatie laten meewegen, zoals de grootte van de meerderheid, en jongeren meer één beslisregel hanteren.

Figuur 3: Voorkeuren voor verschillende vormen van besluitvorming onder jongeren per variant, uitgesplitst naar opleidingstype. Brede en gecombineerde klassen zijn buiten beschouwing gelaten.
Geen bewijs voor de stelling van Spekman, maar ook geen reden tot pessimisme
Het is dus niet zo dat meer praktisch opgeleide jongeren meer voor consensusbesluitvorming zijn dan meer theoretisch opgeleide jongeren. Echter, steun voor consensusbesluitvorming vinden we breed onder alle jongeren, ongeacht het opleidingstype. Dit is ook in lijn met de conclusie van het ADKS onderzoek: Nederlandse jongeren hebben aan het begin van de middelbare school al een erg genuanceerd en complex beeld van democratische besluitvorming. Pure meerderheidsbesluitvorming, zelfs bij grote meerderheden, is niet perse populair onder jongeren. Verder onderzoek van het ADKS laat ook zien dat jongeren extra context, zoals of het onderwerp belangrijk is voor de minderheid, laten meewegen in hun voorkeur voor besluitvorming. De democratische waarden onder jongeren staan er niet slecht voor.
Toch is er ook reden tot zorg. Enkele longitudinale onderzoeken in Nederland en Tsjechië suggeren dat jongeren over de tijd meer gaan neigen naar meerderheidsbesluitvorming en ook een simplistischer beeld krijgen van democratie, waarin de wil van de meerderheid prevaleert en minderheidsrechten worden genegeerd. Dat zien we ook in Nederland na het eerste jaar in de brugklas. Verder onderzoek moet uitmaken in hoeverre dit fenomeen wijdverspreid is, maar het is daarom goed dat Spekman en Timmermans dit thema agenderen.
https://stukroodvlees.nl/voorkeur-voor-consensus-niet-hoger-met-praktische-opleiding/






