
Met het uittreden van NSC uit de coalitie is de crisis in de regering compleet. Het experiment van een ‘programkabinet’ met PVV, VVD, NSC en BBB kende fundamentele tegenstellingen en viel uiteindelijk na 11 maanden. Zelfs het overgebleven rompkabinet wist de demissionaire periode niet vol te maken. Die instabiliteit was niet zozeer het effect van stevige oppositie, maar van interne conflicten.
De focus op de regering is gezien deze omstandigheden begrijpelijk, maar naast de vraag hoe de komende regeringsperiode beter kan, is ook de vraag hoe de oppositie er uit zal zien. In de afgelopen periode kwam er ondanks een duidelijk rechtse regeringsblok, maar nauwelijks een heldere, eenduidige linkse oppositie. Sommige (centrum) rechtse oppositiepartijen kozen voor de samenwerking, andere progressieve partijen verzetten zich wel, maar er kwam geen duidelijk electoraal alternatief bovendrijven. Vooral het CDA steeg in de zetelpeilingen, maar is toch vooral een inhoudelijk gelijksoortig alternatief voor de centrumrechtse kiezer die genoeg had van de samenwerking met de PVV. Van een links oppositieblok was geen sprake.
In het gefragmenteerde Nederlandse partijlandschap, is veelvormigheid van oppositie ook niet zo verwonderlijk. Er is niet één ‘Officiële Oppositie’-partij die bij de volgende verkiezingen strijd om de regeringsmacht met de zittende partij. Maar wat verwachten burgers dan van de oppositie? En verschilt die verwachting van die van inwoners van landen met andere democratische politieke stelsels, zoals Engeland en Canada?
Voorkeuren van burgers
In het onderzoek What kind of opposition do citizens want onderzochten Elina Zorina en ik de voorkeuren van burgers ten aanzien van de politieke oppositie. We maakten daarbij onderscheid tussen controle, samenwerking en alternatief. Je kunt van de oppositie immers verwachten dat ze de regering controleert en bekritiseert, samenwerkt om haar eigen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken en een alternatief beleid (en regering) biedt bij volgende verkiezingen. Hoewel veel kiezers al deze rollen mogelijk (enigszins) belangrijk vinden, kun je een voorkeur hebben voor bijvoorbeeld controle en alternatief, of juist vooral voor samenwerking.
In mei/juni 2023 ondervroegen we burgers over hun voorkeuren hierover in vier landen. Naast Nederland ook in Denemarken, Canada en het Verenigd Koninkrijk. We vroegen naar hun voorkeuren over zes aspecten van oppositie: twee stellingen over controle, twee over samenwerking en twee over alternatief.
Alle rollen belangrijk
We zien dat burgers alle drie de rollen gemiddeld genomen minstens enigszins belangrijk vonden. Op een schaal van 0 tot 10 scoren in Nederland alle drie de rollen zo rond een 6,5 tot 7 gemiddeld. Dat zien we ook in de andere landen, maar er zijn wel wat opvallende verschillen (zie Figuur 1). Zo prioriteren Nederlandse kiezers controletaken, terwijl samenwerking of alternatief in de andere drie landen bovenaan staat. Nederlandse kiezers vonden met name het bekritiseren van de regering belangrijker dan burgers in andere landen. Maar samenwerking en het bieden van alternatieven scoorden niet veel lager.
Britse kiezers de rol van de alternatieve regering het hoogste. Onze ‘alternatieve’ dimensie bestond uit twee vragen, waarvan er één ging over het bieden van een alternatieve regering. Waar Britse kiezers dit dus belangrijk vonden, scoorde dit onder Nederlandse kiezers juist vrij laag. Wellicht komt dit omdat het in het Nederlandse systeem weinig realistisch is dat één oppositiepartij een ‘alternatieve regering’ biedt bij volgende verkiezingen, al wijzen politicologen als Tom van der Meer er op dat juist het vormen van pre-electorale coalities (stembusakkoorden) tot meer duidelijkheid voor burgers ten aanzien van de regeringsvorming kan leiden.
Figuur 1: Gemiddelde voorkeur voor drie oppositierollen


Waar wij als onderzoekers vooraf hadden gedacht dat aan samenwerking meer waarde zou worden gehecht in Nederland en Denemarken, omdat dit consensusdemocratieën zijn waarin partijen geen meerderheden halen bij verkiezingen, zien we ook in Canada en het VK hoge scores voor samenwerking. Blijkbaar is deze wens breed gedeeld, zelfs in systemen waar de grootste partijen elkaar doorgaans afwisselen in de regering.
Naast hoe belangrijk kiezers controle, samenwerking en alternatief vonden, vroegen we ook in hoeverre hier sprake van was in hun land. We zien dat de evaluatie vaak lager is dan het belang. Heel duidelijk is dat in het Verenigd Koninkrijk op het gebied van samenwerking: burgers vinden dat belangrijk, maar zien het veel minder gebeuren. Dit zien we ook enigszins voor andere landen, en ook voor de alternatieve dimensie.
Verschillen tussen burgers
Hoewel deze verschillen tussen landen interessant zijn, verschillen individuele burgers natuurlijk ook. Uit onze analyse blijkt dat ontevreden burgers minder waarde hechten aan samenwerking, net als burgers die conflict-georiënteerd zijn. Meer politieke interesse en een hoger opleidingsniveau hangen samen met een hoger belang van alle oppositierollen. En kiezers van oppositiepartijen benadrukken controle en een alternatief, terwijl kiezers van regeringspartijen graag willen dat de oppositiepartijen samenwerken met de regering.
Burgers hebben dus diverse verwachtingen van de rol die oppositiepartijen spelen. Het is niet altijd makkelijk om deze goed te combineren. Scherpe kritiek op de regering geeft allicht een duidelijker electoraal profiel voor een oppositiepartij, maar samenwerking om beleidsprioriteiten te realiseren raakt dan uit zicht. Maar een oppositiepartij die te vaak die samenwerking zoekt, onderscheidt zich allicht onvoldoende van de regering. Die balans vinden is nog niet altijd simpel, omdat het vereist dat oppositiepartijen goed weten uit te leggen waarom ze soms samenwerken en soms de confrontatie kiezen. Zoals Tom van der Meer betoogt, is het belangrijk om daarbij te redeneren vanuit eigen waardengedreven politiek, zodat helder is dat die samenwerking geen politiek spelletje is, maar de kans om iets te bereiken.
Wellicht zit in Nederland de meeste ruimte voor oppositiepartijen in de steun voor wetgeving. De houding bij veel Nederlandse oppositiepartijen is doorgaans dat men wetgeving steunt, tenzij er reden is om dat niet te doen. Dat leidt tot hoge percentages steun voor wetgeving en begrotingswetten. Oppositiepartijen kunnen hier meer onderscheidend zijn. ‘Nee, tenzij’ een wet een duidelijke verbetering is. En als steun gevraagd wordt, bijvoorbeeld voor een Eerste Kamermeerderheid, dan kan een oppositiepartij toelichten waarom dat voor hen een goede afweging is (en wat men ervoor terugkrijgt). Dan is zorgvuldige (media)berichtgeving daarover ook belangrijk, en moeten kiezers bereid zijn om deze grijstinten in oppositiesteun te zien.
Hoe de oppositie er in de komende periode uitziet, hangt uiteraard af van de verkiezingsuitslag en regeringsformatie. Als we, zoals velen verwachten, met een vorm van ‘middenkabinet’ eindigen, dan zal dat een coalitie zijn met oppositie op twee flanken en allicht ook nog wat kleinere oppositiepartijen in het midden. Die partijen zullen waarschijnlijk elk hun eigen strategie kiezen, van regelmatige samenwerking tot het volledig afwijzen daarvan. Als zij helder communiceren welke rollen ze belangrijk vinden en welke afwegingen ze in hun gedrag maken, kunnen ze beter aansluiten bij de wensen van kiezers ten aanzien van politieke oppositie en daarmee ook hun electorale profiel versterken. Dat biedt de kans om burgers een duidelijkere keuze te geven, niet alleen op de flanken maar ook tussen gevestigde partijen, maar tegelijkertijd recht te doen aan de wens van burgers tot samenwerking tussen oppositie- en regeringspartijen.
Foto: Husky (CC-BY 4.0)
https://stukroodvlees.nl/wat-verwachten-burgers-van-oppositiepartijen/






