Welke lessen wil Duitsland trekken uit het verleden? – De Groene Amsterdammer


Wat is genocide? Om die vraag draaide de zaak die Zuid-Afrika vorige maand aanspande tegen Israël, een land wat mede voortkwam uit een genocide. In deze zaak in het Internationaal Gerechtshof wordt Israël officieel bijgestaan door Duitsland, dader van die genocide. Zuid-Afrika claimde dat het Israëlische lucht- en grondoffensief in Gaza genocidaal van karakter is. Israël beschuldigde Zuid-Afrika ervan een ‘vertekend’ beeld van de vijandelijkheden te geven en suggereerde een antisemitische insteek achter de zaak. Duitsland liet vervolgens weten pal achter Israël te staan en waarschuwde voor een ‘oneigenlijk gebruik van de term genocide’.

De Duitse steun voor Israël ging verder dan de rechtszaal. Bondskanselier Olaf Scholz verwees naar de Duitse geschiedenis. Volgens hem vergt ‘de verantwoordelijkheid voor de holocaust een eeuwige plicht voor Duitsland om op te komen voor het bestaan en de veiligheid van Israël’. Tientallen pro-Israëlische demonstraties, opiniepeilingen en een overweldigende steun voor Israël in Duitse media maken duidelijk dat een meerderheid van de Duitsers Scholz hierin steunt. Ondanks de recente opmerking van de Amerikaanse president Joe Biden dat de acties van Israël in Gaza ‘over de top’ zijn, blijft Scholz vasthouden aan deze kritiekloze Israël-politiek.

Interessant in deze context is de bijdrage van de op 4 februari overleden Namibische president Hage Geingob. In een bericht op X van 13 januari 2024 veroordeelde hij de Duitse steun aan Israël in het Internationaal Gerechtshof. In zijn argumentatie voor de verwerping doet Geingob, evenals Scholz, een beroep op ‘lessen uit het verleden’.

Geingob schreef dat de Duitse pro-Israëlische houding laat zien dat Duitsland niets geleerd heeft van haar verleden: Duitsland negeerde volgens hem niet alleen ‘het equivalent van een holocaust en genocide in Gaza’, maar doet ook geen boete voor de Duitse genocide op de Herero en Nama (1904-1908). Hij suggereerde dat de sterke focus op de holocaust leidt tot minder verantwoordelijkheidsgevoel voor andere periodes van grootschalig geweld.

Zowel Duitsland als Namibië beroepen zich op holocaust-herinnering en op het belang van mensenrechten, maar komen tot tegenovergestelde conclusies. Voor Duitsland is zijn verleden reden om pro-Israël te zijn; voor Namibië zou het Duitse verleden een reden moeten zijn om het Israëlische geweld tegen burgers in Gaza te veroordelen.

Twee door Duitsland gepleegde genocides krijgen verschillende interpretaties. Dat brengt ons bij de vraag welke ‘lessen uit het verleden’ zwaarder lijken te wegen. Hier schuurt het omdat Duitsland zichzelf prijst voor hoe het zijn verleden aanpakt, terwijl Namibië deze aanpak sterk afwijst. Dat geldt voor zowel Duitslands ‘lessen’ als het nemen van verantwoordelijkheid voor de Namibische genocide.

Dit stuk gaat over de omgang van Duitsland met zijn dubbele genocidale verleden, waarin de ene genocide centraal staat en de andere vaak vergeten lijkt te zijn. Het laat zien dat in discussies over Duitse steun aan Israël zowel de holocaust als de koloniale genocide niet buiten de deur te houden zijn.

Vanaf 1884 en 1885 bezette Duitsland Namibië (toen Duits-Zuidwest-Afrika), Tanzania, Rwanda, Burundi en delen van Kenia en Mozambique (toen Duits-Oost-Afrika), Togo en delen van Ghana (toen Togoland) en Kameroen. Duitsland verloor deze koloniën na de Eerste Wereldoorlog in 1919, toen ze werden ingelijfd door de overwinnende geallieerden.

Ondanks de korte tijdsduur van het Duitse koloniale project was de impact op de bevolking groot. Net als elders kenmerkte het Duitse koloniale beleid zich onder meer door racisme en superioriteitsdenken, land- en veediefstal, onderdrukking en economische uitbuiting. Onder toenemende Duitse invloed werden de rechten van de oorspronkelijke bevolking – in Namibië waren dat de Herero en Nama – snel ingeperkt. Duitse kolonisten dwongen deze groepen hun land te verlaten en stuurden hen naar ‘inheemse reservaten’ om dit land in beslag te nemen.

Herero en Nama die als wetsovertreders werden gezien, kregen zware straffen, waaronder geseling en soms ophanging. Wanneer kolonisten werden beschuldigd van verkrachting en voor de rechter kwamen, gebeurde het dat rechters het slachtoffer veroordeelden tot gevangenisstraf of zweepslagen, en dat de dader(s) vrijuit gingen.

Het constante geweld en het afnemen van land zorgden voor boosheid en wrok bij de lokale bevolking. Duitsers sloegen elke vorm van verzet meedogenloos neer.

In 1904 leidde verzet van Herero tot een ‘uitroeiingsbevel’ van de Duitse luitenant-generaal Lothar von Trotha. Duitse soldaten dreven Herero de woestijn in, waar velen stierven door dorst, honger en uitputting. Vanaf 1905 werden Herero en hun Nama-bondgenoten opgesloten in concentratiekampen waar ze als slavenarbeiders aan spoorwegen werkten. Vele gevangenen stierven al in het eerste jaar door overwerk, het gebrek aan voedsel, dekens, onderdak en medische zorg. Vermoordde en levende Herero en Nama konden ook slachtoffer worden van medische experimenten. De Duitse arts dr. Bofinger stuurde bijvoorbeeld menselijke resten van gedode gevangenen naar Duitsland voor onderzoek en injecteerde nog levende gevangen met arsenicum en opium. Bij deze genocide kwamen uiteindelijk 50.000-65.000 van de 80.000-100.000 Herero en 10.000 van de 20.000 Nama om.

Deze koloniale genocide lijkt niet goed te blijven hangen in de Duitse herinneringscultuur. De aandacht voor het Duitse koloniale verleden was tot voor kort zelfs zo marginaal dat historicus Jürgen Zimmerer in 2017 nog kon claimen dat ‘mensen slechts een vaag idee hebben dat Duitsland een koloniale macht was’. Pas met publicaties van zijn hand, te beginnen met Von Windhuk nach Auschwitz? (2011), maar ook van bijvoorbeeld Globalisierung und Nation im Deutschen Kaiserreich (2006) van Sebastian Conrad, kwam het koloniale verleden meer in de belangstelling te staan in de Duitse geschiedwetenschap.

Volgens de Australische historicus Dirk Moses is de marginale positie van de koloniale geschiedenis in de Duitse herinneringscultuur een onaangename consequentie van de sterke focus op de holocaust en de uniciteit daarvan1.

Volgens Moses prijkt de holocaust als de ultieme crime of crimes eenzaam bovenaan de lijst van perioden van massaal geweld. De genocide op de Herero en Nama of de huidige Gaza-oorlog moeten zich daardoor verhouden tot de holocaust als het ultieme kwaad.

Door deze prominente positie van de holocaust zien sommigen het als heiligingsschennis om de holocaust te vergelijken met andere genocides. Vooral in Duitsland lopen de discussies over de wenselijkheid van genocidevergelijkingen hoog op. Zoals ook Frank van Vree in zijn nieuwe belangrijke boek Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging schrijft, wordt in Duitsland het verbinden van de holocaust met andere perioden van massageweld, racisme en terreur gezien als bedreiging van de unieke positie van de holocaust2.

Van belang is dat sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog de herinnering aan de holocaust in toenemende mate geassocieerd werd met het concept van Duitse schuld. Deze schuld fungeerde als een morele basis voor de naoorlogse politieke en sociale structuur in Duitsland.

Vooral sinds 1990, na de eenwording van Duitsland, werd de holocaust een integraal onderdeel van de nationale geschiedenis. Met de opheffing van Oost-Duitsland en het einde van de Koude Oorlog zocht het herenigde Duitsland naar een nieuwe gemeenschappelijke identiteit. Om Oost en West te verbinden, werd tijdens herdenkingen, in geschiedenisboeken en in andere uitingen van de herinneringscultuur teruggeblikt op de gemeenschappelijke geschiedenis van daderschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit wordt bijvoorbeeld belichaamd door het 19.000 vierkante meter grote Monument voor de Vermoorde Joden van Europa in het centrum van Berlijn (ingewijd in 2005). Deze herinneringscultuur draagt bij aan de erkenning van nazi-misdaden als een fundamenteel element in de Duitse samenleving.

De vervlechting van holocaustherinnering in de sociale en politieke structuur in Duitsland staat in scherp contrast met het vaak afwezige koloniale verleden in de geschiedcultuur. Bijvoorbeeld: in Duitse schoolboeken was de genocide op de Herero en Nama van 1945 tot de millenniumwisseling grotendeels absent. In schoolboeken na pakweg 2000 wordt de koloniale geschiedenis vaak oppervlakkig behandeld en soms zelfs als gedeeltelijk ‘goed’ geïnterpreteerd. Auteurs vragen bijvoorbeeld om ‘positieve en negatieve aspecten van het imperialisme’ tegenover elkaar te zetten. Ze doen daarmee aan wat anderen hebben beschreven als een balance sheet of empire: het keurig naast elkaar zetten van positieve en negatieve aspecten van kolonialisme, als een eenvoudige optelling om tot een moreel oordeel te komen.

Het idee dat gekoloniseerde mensen mogelijk ‘iets hadden’ aan de overheersing, bemoeilijkt de erkenning van verantwoordelijkheden voor dit gewelddadige verleden. Het staat de integratie van die geschiedenis in het collectieve geheugen in de weg.

De holocaust wordt niet alleen gezien als unieke gebeurtenis, maar ook als een referentiepunt voor universele mensenrechten, religieuze tolerantie en democratie. Na het proces tegen de Duitse oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann in Israël in 1961 ontstond een evolutie in het internationaal strafrecht die cruciaal was voor de ontwikkeling van juridische instrumenten en concepten, zoals misdaden tegen de menselijkheid. Deze ontwikkelingen legden de basis voor latere tribunalen, waaronder het Joegoslavië-tribunaal en het Internationaal Strafhof.

Waar de Duitse bondskanselier Scholz de uniciteit van de holocaust benadrukt, is het juist deze universele betekenis waar de voormalige Namibische president Geingob zijn verwerping van de Duitse pro-Israëlische houding op baseert.

Geingob is overigens niet de eerste Namibische politicus die gebruik maakt van de universele betekenis van de holocaust. Historicus Fabian Krautwald laat zien hoe Namibische indieners van petities bij de VN in de jaren zestig gebruik maakten van holocausttaal in hun pleidooi voor verzoening en gerechtigheid voor de genocide op de Herero en Nama. De Namibische advocaat en politicus Jariretundu Kozonguizi definieerde in zijn pleidooi het Duitse geweld als ‘een vernietigingsoorlog’. Hij vergeleek de schattingen van het aantal slachtoffers met die van de holocaust en concludeerde dat er sprake was van ‘dezelfde barbaarse omvang’.3

Op deze manier gaf de holocaust betekenis aan een globale politiek van erkenning en aanspraak op groepstrauma’s en slachtofferschap. De holocaust transformeerde dus van een specifiek joods-Duitse tragedie naar een universele les over grove schendingen van mensenrechten.

De holocaust is aan de ene kant het ‘ultieme symbool van het kwaad’. Dit brengt dus voor Duitsland een unieke ereschuld met zich mee. Anderzijds is het de basis voor een universele mensenrechtentaal. Hierin betekent ‘Nooit weer Auschwitz’ nooit weer uitsluiting, etnische zuivering of genocide.

Het genocidale koloniale verleden draagt niet dezelfde gewichtige lading, zowel qua uniciteit als de oorsprong in mensenrechtendiscoursen. Historici zoals Moses hebben dan ook gelijk wanneer ze beweren dat de holocaust de geschiedenis van het Duitse kolonialisme overschaduwt. Tegelijkertijd is de marginale positie van het Namibisch-Duits genocidale koloniale verleden ook het resultaat van de koloniale cultuur zelf.

Geingobs statement maakt duidelijk dat, in ieder geval voor de Namibische regering, de geloofwaardigheid van Duitsland als voorstander van universele mensenrechten op het spel staat. Volgens wetenschappers als Rothberg, Zimmerer, Moses en ook Van Vree is het cruciaal om de holocaust te verbinden met andere periodes van grootschalig geweld. Ze betogen dat deze verbinding noodzakelijk is om de geloofwaardigheid van hedendaagse politiek, gebaseerd op universele mensenrechten, te behouden. Dit geldt ook voor Duitsland.

Het koppelen van holocaustherinneringen aan andere geweldsperioden is alleen niet zonder risico. Historicus Krijn Thijs wijst op een zorgwekkende trend waarbij bepaalde groeperingen holocaustterminologie gebruiken om slachtofferschap op te eisen.4

Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting door het gebruik van de jodenster tijdens de boerenprotesten van 2019. Op deze manier wordt de herinnering van de jodenvervolging een instrument dat de betekenis ervan uitholt.

Dat claims voor ultiem slachtofferschap gemakkelijk kunnen dienen om onschuld en verantwoordelijkheden te ontduiken, wordt duidelijk uit mijn eigen onderzoek naar de omgang met Duits hongerslachtofferschap na de Tweede Wereldoorlog (de hongerperiode 1945-1949). In memoires, maar ook in schoolboeken tot pakweg de jaren zeventig werd Duitse honger expliciet en impliciet gelinkt aan het lijden van joden in concentratiekampen. Deze link diende om schuld of verantwoordelijkheid voor nazi-misdaden te ontkennen of te verminderen.

Holocaustherinnering kan dus politiek worden gebruikt. In dit geval om groepen mensen – daders én slachtoffers samen – te portretteren als passieve getroffenen. In deze ‘Club van Slachtoffers’ zijn specifieke ervaringen, dynamieken van geweld en verantwoordelijkheden niet meer relevant. Als iedereen een onschuldig slachtoffer is, dan doet het er bijvoorbeeld niet meer toe dat veel Duitsers in nazi-Duitsland passief waren tegenover anti-joodse maatregelen. Of dat ze economisch profiteerden van het nationaalsocialisme. Of zelfs actief deelnamen aan nazi-geweld en politiek.

Oorlog, etnische zuivering en misdaden tegen de menselijkheid worden dan dus weergegeven als het resultaat van een natuurlijke ramp met een ondergeschikte rol voor menselijke verantwoordelijkheid.

De universalistische betekenis die aan de holocaust wordt toegekend brengt risico’s op misbruik van de herinnering met zich mee. Tegelijkertijd kan een sterke focus op uniciteit van de holocaust historische interpretatie van andere perioden van massaal geweld verdringen. Dit kan leiden tot een ongeloofwaardige benadering van universele mensenrechten. Hoe te ontsnappen aan deze spagaat?

De herinnering van de holocaust kan gekoppeld worden aan andere perioden van massaal geweld, zonder het specifieke en unieke karakter van elk van deze gebeurtenissen te negeren. Om te voorkomen dat de holocaust wordt teruggebracht tot een algemene, oppervlakkige beschouwing, is het belangrijk om aandacht te besteden aan de specifieke historische contexten van massaal geweld. Zo wordt niet alleen het geloofwaardige karakter van het mensenrechtendiscours gehandhaafd, maar behoudt ook het besef van individuele acties en verantwoordelijkheden zijn waarde.

Een blik op de huidige Duitse herinneringscultuur laat tegelijkertijd zien dat er meer moet gebeuren om het koloniale verleden in Duitsland voet aan de grond te laten krijgen in het Duitse historische bewustzijn. Want ook het verwaarlozen of onvoldoende kritisch onderzoeken van een koloniaal verleden zorgt ervoor dat koloniaal geweld op de achtergrond blijft.

Interventies in het debat van voormalig president Geingob en van wetenschappers zoals Moses en Zimmerer suggereren om voorbij stiltes of verontschuldigende narratieven over het Duitse kolonialisme te kijken. Ze benadrukken dat zowel de holocaust als de koloniale genocide niet alleen verankerd is in het verleden, maar nog steeds aanwezig is. Dit laat zien dat Duitsland zich op een cruciaal kruispunt bevindt wat betreft de lessen die het wil trekken uit het verleden.

Lees ook:


Anne van Mourik is historicus en promoveert op een proefschrift over de betekenis van honger, slachtofferschap en oorlog in de Duitse herinneringscultuur. Ze is verbonden aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies



https://www.groene.nl/artikel/welke-lessen-wil-duitsland-trekken-uit-het-verleden