Wetenschap in tijden van populisme


In Amerika ligt wetenschap stevig onder vuur. Boetes voor Columbia University en Harvard, het schrappen van subsidies voor onderzoekers, het verwijderen van publieke beschikbare data, het dreigen met rechtszaken,… Trump zaagt onophoudelijk aan de poten van de Amerikaanse wetenschap. Ook in Nederland staat wetenschap behoorlijk onder druk, mede door de forse bezuinigen van het kabinet Schoof.[1] De context waarin wetenschappers opereren is veranderd, een ontwikkeling die in stroomversnelling gekomen is sinds de Coronapandemie.

Een tijdje geleden organiseerde de Nederlandse onderzoeksfinancier NWO daarom het debat “wetenschap in tijden van populisme”. Het was een interessant debat met een breed scala aan ervaringsdeskundigen dat veel relevante thema’s behandelde. Maar wie op zoek was naar inzichten over wetenschap in tijden van populisme, bleef toch wat op zijn honger zitten. Er zat geen wetenschappelijk expert op het gebied van populisme aan tafel.[2]  Dat hoeft niet per se probleem te zijn, maar in dit geval bleef de vraag “wat zegt de wetenschap over wetenschap in tijden van populisme?” aan het einde van het debat toch grotendeels onbeantwoord.  

Dat is jammer want er valt veel over dit thema te zeggen. In dit blog zet ik enkele belangrijke onderzoeken op een rijtje.  Zo zien populisten wetenschap vooral als een ingenieursbureau. Ze willen niet dat wetenschappers hen confronteren met feiten (‘speaking truth to power’), maar willen wel dat wetenschappers problemen ‘oplossen’. Hoe hiermee om te gaan? Als wetenschap ‘meer de samenleving intrekken’ zoals tijdens het bovengenoemde NWO-debat werd aanbevolen, heeft in alle waarschijnlijkheid nauwelijks impact.  Populisten willen nl. vooral dat wetenschappers stoppen met ‘speaking truth to power’.

Populisme heeft stiekem grote overeenkomsten met technocratie

Tijdens het NWO-debat suggereerde Mark Bovens dat populisme an sich niet relevant is voor het functioneren van wetenschap en dat er andere belangrijkere zaken zijn.[3]  Populisme onderzoek laat echter zien dat dit wel zo is.  En dat het bovendien net wat complexer is dan de fameuze uitspraak van Michael Gove (tijdens de Brexit campagne) dat “the people in this country have had enough of experts”.

Populisme is immers gebaseerd op het idee dat politiek een uiting moet zijn van de volonté générale (Mudde: 2004, p. 543).  Volgens populisten is er ‘gewoon’ één juiste oplossing voor maatschappelijke problemen: de oplossing die in ‘het algemeen belang’ is.  De juiste experts weten wat die oplossing is.  Zo gezien ligt populisme veel dichter bij technocratie dan vaak wordt gedacht. Het is dan ook niet verrassend dat populistische partijen vaak experts naar voren schuiven als minister, of als Minister-President. De Italiaanse ex-Minister-President Giuseppe Conte is hier een mooi voorbeeld van. Sommigen spreken in dit verband zelfs van ‘techno-populisme’ als een hybride vorm tussen technocratie en populisme.

Tegelijk is het ook zo dat populisme sterk moreel is en duidelijke ideeën heeft over waar wijsheid en kennis vandaan komen. Zoals Paul Taggart al 25 jaar geleden benadrukte, zien populisten ‘wisdom as residing in the common people. From common people comes common sense and this is better than bookish knowledge’ (Taggart, 2000, pp. 94–95). Zij die dat negeren behoren tot de kwaadaardige elite en verschuilen zich bv. achter een ‘modellenwerkelijkheid’.

Populisme ziet wetenschap als een ingenieursbureau

Maar heeft het volk dan geen experts meer nodig? Dat is ook weer te kort door de bocht.

Er is langs de ene kant wel een zekere affiniteit tussen technocratie (gebaseerd op wetenschappelijke kennis) en populisme, maar langs de andere kant kan er schuring ontstaan als deze kennis niet aansluit bij de ‘common sense’.[4] Populisten zijn niet automatisch anti-wetenschappelijk,[5] maar ze stellen andere eisen aan de wetenschap. Ze zien wetenschap met name als een ingenieursbureau, eentje waarbij je ‘goede experts’ hebt en ‘slechte experts’.  Die goede experts moeten populisten helpen met het oplossen van problemen en ze moeten zorgen voor de magische ‘innovatie’. Als ze dat niet doen, lopen ze in de weg. Een denkbeeldig voorbeeld om dit toe te lichten. In de ogen van een populist is de dokter er bv. om een harttransplantatie te doen, niet om te zeggen dat een gezonde levensstijl hartfalen kan tegengaan (‘jij moet me niet vertellen hoe ik mijn leven moet leiden’).

Trumps aanval op universiteiten moet je dan ook in de eerste plaats zien als onderdeel van een aanval op de checks and balances van Amerika.  Dat heeft vooral te maken met het feit dat populisten vinden dat wetenschappers hun boekje te buiten gaan als ze hun rol invullen als ‘speaking truth to power’.[6]  Populisten maken een streng onderscheid tussen de ‘knowers’ (i.e. adviseurs) en de ‘deciders’ (i.e. beleidsmakers die de beslissingen nemen), waarbij de knowers ‘hun plaats moeten kennen’ en slechts ten dienste staan van de deciders: ‘knowers should be enablers’.  Meer algemeen vallen populistische (partijen in) regeringen sowieso iedereen aan die hen tegenspreekt. Vooral daar waar de populistische partij de dominante of enige partij in een regering is, is het effect uitgesproken en negatief.[7]

Simpelweg meer de maatschappij ingaan helpt nauwelijks (en kan averechts werken)

Tijdens het NWO-debat werd gesuggereerd om net in tijden van populisme meer de samenleving in te trekken. Om te beginnen is het belangrijk om te benadrukken dat populistische burgers over het algemeen, net zoals niet-populistische burgers, een (hoog) vertrouwen hebben in wetenschapers.[8]  Meer de maatschappij ingaan kan potentieel een buffer creëren tegen aanvallen op de wetenschap, maar dat vertrouwen is dus nog steeds hoog (zelfs bij populistische burgers). 

Daarbij is het trouwens vooral belangrijk om te realiseren dat de bron van wantrouwen in wetenschap vaak politiek is.  Als je dat negeert, is meer de maatschappij ingaan een druppel op een hete plaat en kan het zelfs averechts werken.  Wat betreft het laatste – de bron van wantrouwen is politiek – laat recent onderzoek van Roderik Rekker bv. zien dat populistische partijen wantrouwen in de wetenschap creëren bij hun kiezers. Ook experimenteel onderzoek van Michael Hameleers en Toni van der Meer laat zien dat populisten met hun boodschappen wantrouwen in wetenschap en wetenschappelijke instellingen kunnen creëren. 

Een mooi voorbeeld van de grote effecten dat dat in de praktijk kan hebben, zagen we in Amerika. Een jaar voor de verkiezing van Trump dacht nog 54% van de Republikeinen dat HBO-instellingen en universiteiten een positieve impact hadden op Amerika, maar een jaar na zijn verkiezing was dat met maar liefst zo’n 18 procentpunten gedaald naar 36% (2015-2017). 

Je loopt dus het risico om te dweilen met de kraan open als je simpelweg zegt ‘ga meer de samenleving in’ en politieke aanvallen op wetenschap tegelijk gewoon doorgaan.

Wel kunnen ook wetenschappers zelf een impact hebben, zo laat recent onderzoek ook zien dat vertrouwen in wetenschap mede wordt beïnvloed door een al dan niet politieke invulling van de wetenschapscommunicatie: wetenschappers die zich gedragen als neutrale ‘honest brokers’ zijn effectiever om vertrouwen in wetenschap te verhogen dan wetenschapscommunicatie waar wetenschappers op de stoel van politici gaan zitten (door bv. schoolsluitingen te eisen ten tijde van de Coronapandemie).  

Conclusie: geen simpele oplossingen

Populisme heeft een duidelijke impact op wetenschapsbeoefening. Populisten zien wetenschap als een ingenieursbureau dat problemen moet oplossen en niet in de weg moet lopen. Populisten hebben dus een andere rolinvulling voor ogen voor universiteiten, eentje die lastig te rijmen is met academische vrijheid en speaking truth to power.  Tegelijkertijd is het publieke vertrouwen in wetenschappers nog steeds heel hoog, zelfs onder populistische burgers, maar staat dat vertrouwen duidelijk onder politieke druk.

Hoe hiermee om te gaan als je het vertrouwen in wetenschap hoog wil houden? Zomaar meer de samenleving ingaan als ‘simpele oplossing’, riskeert te dweilen met de kraan open en bovendien kan het de zaken verergeren als het op de verkeerde manier gebeurt. Natuurlijk kan meer contact tussen wetenschappers en de samenleving zinvol zijn, bv. in het onderwijs of via burgerberaden of andere vormen van burgerparticipatie.  Maar ook hierbij lijkt met name te gelden: als je het doet, zorg dan dat je het goed doet.

Dankbetuiging. Met dank aan Tjidde Tempels voor zijn scherpe & nuttige feedback op een eerdere versie van dit blog.


[1] Een belangrijk verschil tussen Amerika en Nederland is gelukkig wel dat het vertrouwen in wetenschap in Nederland stabiel hoog is, zo blijkt uit een recent rapport van het Rathenau-instituut. “[H]et gemiddelde vertrouwen in wetenschap [is] opnieuw hoog en [is] zelfs licht gestegen ten opzichte van de vorige meting. (…) Mensen hebben veel vertrouwen in onder meer de wetenschappelijke methode en in wetenschappers zelf. [Wel is er] weinig vertrouwen in de conclusies die door andere partijen getrokken worden op basis van wetenschappelijk onderzoek.”

[2] Het debat zelf is een aanrader, er worden tal van interessante punten gemaakt en ook inzichtelijk gemaakt hoe het is om als wetenschapper om te gaan met een context van populisme. Verder wil ik ook nog vermelden dat met name Alyt Damstra en Mark Bovens natuurlijk wel kennis hebben van onderzoek waar populisme aan bod komt, al denk ik niet dat zij zichzelf als populisme-expert zouden omschrijven. Zie dit blog dus met name als een aanvulling op het debat.

[3] Het zou vooral gaan om de tegenstelling tussen het nationalisme van (sommige) populisten en het kosmopolitisme van onder meer de universiteiten. Populisme zag hij met name als een pejoritief begrip dat mensen kan wegzetten. Dit is overigens niet incorrect: we zien inderdaad dat ‘populisme’ in het publieke debat, onder meer door politici, wordt gebruikt als een pejoratief label om de geloofwaardigheid van politieke tegenstanders te ondermijnen.  Ook is het inderdaad zo dat radicaal rechtse, nationalistische, populisten vaker de aanval inzetten op wetenschap; al is dit lang niet altijd het geval. Ook populistisch radicaal linkse partijen hebben soms een moeizame relatie met wetenschap. Er zijn bijvoorbeeld opvallende gelijkenissen tussen de acties van het Griekse Syriza en Trump in hun strijd tegen economische statistische cijfers die hen niet bevallen.

[4] In die zin vergt wetenschap in tijden van populisme dus ‘duidelijkheid’, duidelijkheid die wetenschappers niet altijd kunnen geven, omdat zij net nuance en onzekerheid in rekening moeten brengen. Een duivels dilemma.

[5] Zo dragen ze andere wetenschappelijke experts aan (versus bv. de kritiek op wetenschap vanuit religieuze hoeken).

[6] Zo straft Trump bv. iedereen die het niet met hem eens is (of die persoon nu MAGA-sympathieën heeft of niet): het gaat loyaliteit, niet simpelweg om de juiste ideologie hebben.

[7] In die gevallen is er namelijk geen niet-populistische partij die effectief tegengewicht kan bieden.

[8] In het NKO2023 zien we bijvoorbeeld dat populistische burgers (mensen die gemiddeld 3,5/5 of hoger scoren op populistische attitudes) nog steeds duidelijk in meerderheid (erg veel) vertrouwen in wetenschappers hebben: 70,2% heeft tamelijk veel of erg veel vertrouwen in wetenschappers.





https://stukroodvlees.nl/wetenschap-in-tijden-van-populisme/