21 vragen aan… Ludwig Volbeda – De Groene Amsterdammer


Ludwig Volbeda

© Wouter le Duc

Je boek gaat over identiteit en over het dilemma van zijn wie je bent versus zijn wie je moet zijn. Waarom wilde je een boek schrijven over deze zoektocht?
De reden van schrijven was niet zozeer het belichten van deze zoektocht. Eigenlijk was de aanleiding niet groter dan het verlangen naar een boek. Mijn illustratiewerk zette ik op een lager pitje. Elke dag bezocht ik mijn piepkleine ateliertje met de vraag: wat zal ik vandaag eens maken? Vervolgens kwam ik thuis met een kort verhaal, of met een mapje screenshots van fabrieken in Tsjechië, die ik prachtig vond. Op den duur ontstonden er zo een soort kettingbotsingen, die in verschillende richtingen uitliepen. Er was een richting braakterreintjes en een richting geluid. Ik werkte aan een prentenboek. Niet voor de leeftijd die doorgaans aan prentenboeken wordt gekoppeld maar voor oudere mensen, een beetje een eigenaardig werk. Tegelijkertijd ontstond het verhaal dat ik op een gegeven moment Oever ben gaan noemen. Het werd geboren in allerlei schriftjes en boekjes. Niet als gevolg van een vooropgezet plan. Ik werd die richting in gedreven, ernaartoe getrokken.

Je bent ook illustrator. Heb je altijd een fascinatie gehad voor het geschreven woord?
Ik werk als illustrator. Wat ik ben, weet ik niet zo goed. Ik moet denken aan een interview met Daan Botlek. Ik heb zijn antwoord vertaald en omgeschreven in mijn schetsboekje, een uitrekbare leporello. Botlek kreeg de vraag: ‘Ben je een kunstenaar, een illustrator of een street artist?’ Hij maakt namelijk hele grote muurschilderingen. Botlek antwoordt: ‘Ik denk dat deze termen niet zozeer verband houden met de persoon die het werk doet, maar meer met de mensen die het werk volgen. Voor mijzelf ben ik slechts een kunstenaar. Ik creëer dingen en ik maak dingen.’ Op een gelijksoortige manier beschouw ik het zijn van illustrator, namelijk als term die voor een ander relevant is om je werk te kunnen definiëren.

In je boek heeft Jip, het hoofdpersonage, een voorliefde voor insecten. Op je website staat: ‘Ludwig heeft een fascinatie voor alles dat klein is, zoals knoopjes en kevers.’ Waar komt deze interesse in alles wat zoemt en kruipt, voor het kleine, vandaan?
Mijn besturingssysteem staat ingesteld op het kleine. Ook tijdens het tekenen vind ik het ontzettend ingewikkeld om het overzicht van het totale beeld te behouden. Binnen een tekening verdwijn ik de hele tijd in het kleine, in een steentje of een elleboogje.

Kan het kloppen dat ik in de in terugkerende kever in Oever een verwijzing naar Kafka’s Metamorfose lees, of is dat toevallig?
Dat is helemaal niet toevallig. Ik vind het sowieso leuk om dingen te verstoppen. In de boeken die ik heb geïllustreerd bijvoorbeeld, heb ik stukjes morsecode verstopt. Verder vind ik het belangrijk om niet afgeremd te worden door de gedachte dat woorden of beelden te ingewikkeld of niet interessant zouden zijn voor kinderen. Zelf was ik in mijn jeugd bijvoorbeeld groot liefhebber van het boek De schaduw van Skellig van David Almond, over een engel. Geen zalige, hemelse engel maar een heel verfrommeld atypisch exemplaar dat op de zolder van de garage leeft. Hij drinkt te veel, slikt pijnstillers. Bepaald geen rolmodel. Op een zeker moment wordt de engel gevonden door twee kinderen. De schaduw van Skellig herbergt veel citaten van William Blake. Als auteur kun je denken: waarom is Blake interessant voor tienjarigen? Toch ging ik naar de bibliotheek om die gedichten op te zoeken en vervolgens te illustreren.

Oever gaat over Jip, die voor een schoolopdracht een zelfportret moet maken. Aan tekentalent geen gebrek, en toch gaat de opdracht moeizaam. Hoe kwam je op het idee om het zelfportret als uitgangspunt te nemen?
Het zelfportret heeft een soort dubbelrol. Het is tegelijkertijd een huiswerkopdracht als een grotere uitdaging. De opdracht is niet helemaal vrijblijvend, er zit een deadline aan. Als vorm past de tekenopdracht goed bij de manier waarop Jip omgaat met de grote vragen, het is een constant zoeken naar, en ontwijken van. Met andere woorden, en concreter dan ik in Oever doe: het maken van een zelfportret wordt heel ingewikkeld als je niet in de spiegel wil kijken, als je de fysieke uitwerking van jezelf uit de weg gaat. Daarbij vind ik het zelfportret een treffend uitgangspunt omdat het een kleine en terloopse opdracht lijkt, die zo door een docent kan worden meegegeven. Voor Jip is het echter een kwelling.

Een persoonlijke vraag: is die zoektocht herkenbaar?
Ja. Zeker. Soms krijg ik de reactie van lezers die zeggen zich te herkennen in de passage over het zijn van een restje. Dan heeft het voor die lezers niet per se met gender te maken. Voor mijzelf wel, dus het staat erg dichtbij, maar ik vind het fijn dat de herkenning zich niet beperkt tot één onderwerp.

Wat was het leukste moment tijdens het schrijven van Oever?
Elk moment dat ik schreef. Dat klinkt haast alsof ik manisch was, maar ik vond het heel erg leuk om aan Oever te werken. Ik kom uit de generatie die op de basisschool om half één uit was op de woensdagmiddag. Mijn ouders waren dan nog aan het werk. Samen met mijn zus had ik een paar uur het rijk alleen. Dan ging ik aan tafel zitten en dacht: niemand wacht op me, ik kan gaan maken wat ik wil, totdat ik wordt geroepen voor het eten. Zo voelde het schrijven van Oever. Ik wist: er gaat ooit wel weer een telefoontje komen of een notificatie van mijn bank omdat mijn geld bijna op is. Dan moet ik weer de wereld in, maar nu nog niet. Het voelde als een ontzettend lang uitgerekte woensdagmiddag. Heel fijn.

Wat was de voornaamste inspiratie voor Oever?
Ik vind deze vraag zo groot. Je kunt hem helemaal opknippen. Het sluit aan bij mijn kijkwijze, de voorkeur voor het kleine. Het voelt als een vraag naar het overzicht terwijl je kan blijven inzoomen. Er zijn inspiratiebronnen qua vorm, qua toon. Zo zijn de brieven die Jip schrijft gebaseerd op mijn eigen jeugd. Ik schreef brieven aan personen op wie ik verliefd was, vooral in de vakantie. Ik zag die liefdes alleen op school en openbaarde mijn gevoelens nooit. De brieven verstopte ik vervolgens in de Bosatlas, want die is groot genoeg om de veiligheid te bewaren.

Als je iets zou kunnen veranderen aan Oever, wat zou dat dan zijn?
Ik denk dat ik dat pas over een jaar zou weten. Het voelt nu nog te vers voor me. Als je iets maakt, ben je de hele tijd een keuzes aan het maken, en die keuzes zijn op zichzelf ook weer gevoelig voor celdeling. Ze vallen de hele tijd in nog meer keuzes uiteen. Dat hoort bij het maken. Maar op een gegeven moment moet iets afgerond zijn. Dan moet de celdeling worden stopgezet.

Welk boek of tekening, door een ander gemaakt, zou je graag zelf hebben gemaakt?
Ik vind de tekeningen van Peter Van den Ende echt heel erg mooi. Zelf ga ik best gedetailleerd te werk maar Peters stijl overtreft de mijne, zo nauwgezet, haast moleculair. Verder zou ik heel graag Wolven van Ward Zwart en Enzo Smit hebben gemaakt. Zwart maakte, want hij is in 2020 overleden, onvoorstelbaar mooie tekeningen, in houtskool en potlood, tegelijkertijd ruw en gevoelig. Het is geweldig dat Wolven niet stopt. Er is meer dan kaft tot kaft. Zo zit er bijvoorbeeld een folder in, die Zwart zelf heeft ontworpen, voor een pretpark, Wonderworld, en een krantenberichtje dat hij er met de hand heeft ingeplakt. Ook is er nog een schriftje, dat zogenaamd is getekend door een van de personages. Het boek voldoet niet aan de conventies van wat een stripboek zou moeten zijn. Er is meer aan toegevoegd. Het is anders. Het is speelser. Het is punk. Ik las in een interview dat Zwart zelfs niet wilde dat Wolven een harde omslag zou hebben, maar dat het op krantenpapier uitgegeven zou worden. Dat bleek druktechnisch te ingewikkeld.

Wie van je tijdgenoten wordt over honderd jaar nog steeds gelezen?
Ik heb een soort schrik voor de vergetelheid van de mensen. Ik durf op niks te hopen. Dat vind ik ontzettend cynisch van mezelf. Ik zou het de mensen over honderd jaar namelijk erg gunnen om hedendaagse schrijvers en tekenaars te kennen. Bijvoorbeeld het werk van striptekenaar Wasco, helemaal niet zo’n bekende naam maar een fantastische maker. Ik ben chronisch verbaasd over de dingen die hij maakt. Hij tekent de meest prachtige voorstellingen op opengevouwen theezakhoesjes waarvan er honderden in allerlei sigarendoosjes zijn bewaard. Ook het werk van Margriet Heymans vind ik erg mooi. Zij maakte kinderboeken die volgens mij al een beetje in de vergetelheid aan het raken zijn. De prinses van de moestuin bijvoorbeeld, geschreven en getekend samen met haar zus Annemie, gaat over iemand die ontevreden is met haar vader en dan maar in de tuin gaat wonen. De opbouw is zo mooi. Het is een soort toneel.

Wat is de beste sterfscène in een roman?
Het voelt cru om de titel ‘beste sterfscène’ uit te reiken. Alsof er kampioenschap sterven is. De meest aangrijpende sterfscène zou ik wel kunnen noemen. In de nieuwe bundel van Ted van Lieshout Ommouw me beschrijft hij, in een serie van gedichten, hoe zijn broer overlijdt. Het mooiste vind ik deze strofe uit de laatste dagen met mijn broertje, over zijn broer die in het ziekenhuis ligt: ‘Hij wilde geen bezoek meer. Wij waren gekwetst./ Hij hield alvast maar wat minder van ons./ Dan viel het afscheid niet zo zwaar. Dat weet ik nu.’

Welke schrijver of welk boek is onderschat en waarom?
Het voelt een beetje flauw om de kinderliteratuur in zijn algemeenheid te noemen omdoet ik er zelf onderdeel van uitmaak. Ik vind mijzelf niet onderschat. En toch. Ik vind het onnodig dat mensen op een bepaald moment in hun leven afscheid nemen van deze kunstvorm. Illustratief voor de afnemende aandacht voor de kinderliteratuur is dat de meeste kranten en bladen volgens mij geen kinderpagina’s meer hebben. Tot 1990 had Vrij Nederland een supplement voor kinderen, De Blauw Geruite Kiel, waarin heel veel kinderboekenschrijvers zijn gedebuteerd. Zulke ruimten bestaan niet meer. Mensen zouden zichzelf een plezier doen door goed naar de kinderliteratuur te kijken. Iemand als Shaun Tan bijvoorbeeld, een Australische kinderboekenmaker, maakt onvoorstelbaar goed en mooi werk, ook voor volwassenen. Het is zonde dat hij niet bekender is buiten de kring van kinderboekenlezers.

Als je een schrijver of illustrator zou kunnen zijn waar en wanneer dan ook, waar en wanneer zou dat dan zijn?
Er zijn vast mensen die antwoorden geven als ‘de Russische revolutie en dan op de barricade’. Ik zou daarentegen een totaal niet-hectische tijd en plek in de historie van de mensheid uitkiezen. Niet op de lip van de geschiedenis. Reykjavik in de jaren zestig van de vorige eeuw lijkt me wel wat, als buurman van Halldór Laxness, een IJslandse schrijver. Zijn boek Aan de voet van de gletsjer zou ik heel graag illustreren.

Amsterdam is een plek met veel indrukken. Veel hectiek en chaos. Heb je soms de behoefte aan een rustigere leefomgeving?
Nee. Ik vind het fijn om de dingen te observeren en voorbij te zien trekken. De natuur mis ik wel. Soms ga ik met mijn schetsboek naar plekken buiten de stad. Maar uiteindelijk zijn mensen zeer dankbare onderwerpen. Alleen al mijn buren: personagevormen. Een poosje geleden ging ik wandelen in de wijk. Twee kinderen namen afscheid van elkaar terwijl de afstand tussen beiden steeds groter werd. Je kent het wel, allebei op de fiets, staand op de trappers, achteromkijkend. Ze bleven elkaar groeten. ‘Doei!’ Ook toen ze al lang en breed uit het zicht waren. Ik hoorde die ‘doei’s’ door de wijk rijden. Zulke scènes vind ik supermooi, ik krijg ze aan de lopende band cadeau.

Heb je een ‘guilty pleasure’?
Ik vind dat ik soms te veel game. Vandaar het etiket guilty. Er worden prachtige dingen gemaakt in de gamewereld. Maar ik mag van mezelf geen laptop kopen waar ik die dingen op kan spelen. In plaats daarvan speel ik heel veel een vogelkaartspel, wingspan. Mijn hoofd wordt er zo leeg van. Het is aanlokkelijk.

Misschien is het dan wel gewoon goed voor je?
Ja. Maar als ik nu een ekster zie, denk ik: een ekster, drie punten! Dat is niet helemaal gewenst.

Is er een boek dat mensen moeten hebben gelezen op hun achttiende? Als voorbereiding op het leven dat komen gaat?
Ik denk aan Gloei van Edward van de Vendel en Floor de Goede als illustrator. Het is een soort caleidoscoop bestaande uit 21 interviews met jongeren met een queer achtergrond. Ze vertellen uitgebreid en openhartig over alles wat in hun leven gloeit: liefde, woede en ambitie. Gloei gaat over keuzes die uiteenvallen in nog meer keuzes, waarschijnlijk heel herkenbaar voor de meeste achttienjarigen. Het boek toont aan dat er altijd meer mogelijk is dan de blauwdrukken van de toekomst in je hoofd.

Annie M. G. Schmidt of Carry Slee?
Annie M. G. Schmidt. Maar ook vanwege Fiep Westendorp. Annie’s werk is gewoon fantastisch goed geïllustreerd. Een heel gelukkig huwelijk tussen twee makers.

De buitenwereld of de binnenwereld?
De binnenwereld? Nee, nu ga ik twijfelen. Gek, ik had niet verwacht dat ik hierover zou twijfelen. Een van mijn grootste angsten is opgesloten te worden in je binnenwereld. Misschien de buitenwereld dan? Of nee. Laten we het erop houden dat ze beide heel belangrijk zijn voor het maakproces.

Lampje of De Grote Vriendelijke Reus?
Ik vind het goed dat er nieuwe klassiekers komen. Dus ik kies voor Lampje.



https://www.groene.nl/artikel/21-vragen-aan-ludwig-volbeda