© Or Goldenberg
Naar aanleiding van de protesten en onlusten in en rond de gebouwen van de Universiteit van Amsterdam van de afgelopen weken stond ik onlangs een journalist van het NRC Handelsblad te woord. De vier vragen die hij me stelde, dwongen mij mijn gedachten te ordenen over het woedende wespennest dat het Israëlisch-Palestijnse conflict is sinds 7 oktober, toen Hamas een orgie van geweld in het zuiden van Israël lanceerde, en het toch al volatiele, gepolariseerde ideologische landschap van Nederland heeft opgejuind. Omdat maar een klein deel van dat interview uiteindelijk in de krant terecht is gekomen, en omdat ik vermoed dat mijn eigen worsteling met dit onderwerp bij meer mensen resoneert, heb ik besloten mijn antwoorden in de vorm van een zelfinterview alsnog aan het papier toe te vertrouwen.
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: wat vind je van het vandalisme van de demonstranten?
Dat is een vraag met veel vooronderstellingen. Die een wedervraag oproepen: hoe weet jij dat het vandalisme is geïnitieerd door de demonstranten? Het is onthutsend om te zien hoe snel de toch al geringe sympathie voor de protesten op de socials is weggeëbd na de beelden van vandalisme die circuleerden na zowel de protesten van maandag 6 mei op het Roeterseiland, dinsdag 7 mei in de Amsterdamse binnenstad en maandag 13 mei, opnieuw op het Roeterseiland. Met name het vandalisme van 13 mei, in het A-gebouw van de Roeterseilandcampus, sloeg alles. De beelden toonden in het zwart geklede mannen en vrouwen die in de centrale hal alles systematisch in elkaar sloegen, meubilair sloopten en muren, bureaus en ramen met spuitbussen bekladden. Het was voor veel neutrale toeschouwers de druppel die een toch rijkelijk gevulde emmer deed overlopen.
Ik was die dag in het gebouw, op de vierde verdieping waar mijn kamer zich bevindt. Ik deed niet mee aan de walk-out om elf uur, om redenen die ik hieronder zal geven. Zo rond één uur hoorde ik het protest het gebouw binnenkomen en even na half twee liep ik naar de fietskelder eronder om naar mijn afspraak buiten de campus te gaan. Toen ik terug wilde gaan om om vijf uur college te geven, zag ik op de socials beelden langskomen waar mijn haren van te berge rezen: dit was onacceptabel! Dit had niets meer met protesteren voor Palestina of tegen het optreden van het Israëlische leger te maken, maar was moedwillige, koelbloedige, systematische vernieling van publiek eigendom. En ja hoor, wat je kon voorspellen gebeurde: onder de clips verscheen een aanzwellende stroom van berichten waarin mensen hun terechte afkeuring van deze vandalen lieten blijken. Het maakte iets zichtbaar wat onderhuids al langer in de Nederlandse samenleving waargenomen kon worden: de hartgrondige wederzijdse afkeer die praktisch en theoretisch geschoold Nederland van elkaar hebben – maar dit terzijde.
Demonstranten en vandalen werden gemakzuchtig op een hoop gegooid. Was dat wel terecht? Op de beelden is duidelijk te zien dat het om slechts een handjevol vandalen gaat, dat ze duidelijk georganiseerd zijn en, het meest opmerkelijk nog wel, dat ze geen enkele interactie hebben met de demonstrerende stafleden en studenten. Ze maken handgebaren naar elkaar en gaan als een geoliede machine naar de plekken waar ze de meeste schade kunnen aanrichten. Bij ervaren activisten gaan dan alle alarmbellen af. Dit zou wel eens een slim opgezette criminaliseringsactie kunnen zijn: je gebruikt dan al dan niet als tegenstander van de demonstranten de verwarring van het moment om criminele handelingen te verrichten die vervolgens door nietsvermoedende toeschouwers (pers, publiek) worden toegeschreven aan de demonstranten zelf. Zo kan welbewust de zaak in diskrediet gebracht worden.
Deze hypothese – want meer is het voorlopig niet – lijkt op het moment van schrijven robuuster te worden. Steeds meer demonstranten vertellen over hoe zij ook bij de eerdere demonstraties door kleine groepjes werden aangevallen om een beeld van chaos en geweld te doen ontstaan. Ondanks bijna wanhopige pogingen van de organisatoren om alles geweldloos te laten plaatsvinden, escaleert het buiten hun schuld om door infiltratie van buitenaf tot drie keer toe. En zodra dat beeld van chaos en geweld zich eenmaal had gevestigd, kon het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam niet veel anders dan in samenspraak met politie en burgemeester de politie te verzoeken de openbare orde te herstellen en de veiligheid te waarborgen. Oftewel, de demonstranten zijn wat mij betreft bij het College van Bestuur aan het verkeerde adres met hun klachten over politiegeweld. Het eerste wat zij nu zouden moeten doen, is zich ten stelligste distantiëren van het gepleegde vandalisme en meewerken aan ieder onderzoek naar de identiteit van deze vandalen. Bovendien moeten ze een volgende keer meer op hun hoede zijn voor infiltratie en vandalen direct ontmaskeren en uitleveren aan beveiliging of politie zodra zij hun eigenlijke bedoelingen laten blijken.
© Or Goldenberg
Dat er hier sprake zou kunnen zijn van infiltratie van buiten, strookt met de geruchten die van de andere kant van de Atlantische Oceaan komen overwaaien. Daar kon op campussen dezelfde escalatiedynamiek worden waargenomen, die in gang was gezet door externe partijen. In de geruchtenmolen worden die beschreven als onderaannemers van de Mossad, de Israëlische inlichtingendienst, of van extreemrechts.
Wat vind je van de oproep van de demonstranten aan het College van Bestuur om volledige openheid te geven over banden met Israëlische universiteiten?
Ik ben bang dat dat een eis is die klakkeloos van de Amerikaanse studentenbeweging is overgenomen en weinig bekendheid verraadt met de cruciale verschillen tussen (sommige) Amerikaanse universiteiten en Nederlandse universiteiten. Zoals bekend is dit protest in gang gezet door studenten aan Amerikaanse universiteiten. In het bijzonder aan private Amerikaanse universiteiten, de zogenaamde Ivy League. En nog meer in het bijzonder aan Columbia University in New York, waar dit weekblad onlangs een fraai verslag van heeft gepubliceerd van mijn collega en goede vriend Ido de Haan, hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Dit zijn uiterst elitaire universiteiten, die zeer kostbare opleidingen aanbieden (een driejarige bachelor aan Columbia kost je al snel een eengezinswoning). Ze worden deels gefinancierd uit collegegelden en deels uit de opbrengsten van de beleggingen die de zogenaamde universitaire ‘endowment funds’ – gevuld met giften en donaties van rijke alumni – wereldwijd doen.
Neem Columbia University. Het beleggingsfonds van deze universiteit beheert op dit moment ruim dertien miljard dollar, waar het in 2022 een netto rendement op behaalde van 4,7 procent. Het grootste fonds in zijn soort is dat van Harvard University, dat ruim vijftig miljard dollar aan vermogen beheert. Daar wordt in de financiële wereld met veel bewondering en jaloezie naar gekeken. Het wordt door ingewijden wel het best geleide hedge fund ter wereld genoemd. Immer op zoek naar rendement struinen dit soort fondsen de wereld af naar beleggingsmogelijkheden die meer dan gemiddelde rendementen beloven. Tien tegen één dat deze fondsen ook beleggingen hebben gedaan in Israël, dat in 2009 in een boek van Dan Senor en Saul Singer nog uitgebreid werd geprezen als ‘Start Up Nation’, en in de periode erna uitgroeide tot het lievelingetje van de financiële wereld. En ook tien tegen één dat die startups, direct dan wel indirect, betrokken zijn bij de geavanceerde wapen- en beveiligingsindustrie die Israël herbergt. En datzelfde geldt voor de technische faculteiten van Israëlische universiteiten, zoals de joodse antropoloog Maya Wind in haar onovertroffen Towers of Ivory and Steel heeft laten zien.
De relaties tussen Nederlandse en Amerikaanse universiteiten zijn hecht. Er zijn uitwisselingsprogramma’s, gasthoogleraarschappen over en weer; er is in sommige disciplines een gedeelde arbeidsmarkt, Nederlandse wetenschappers draaien mee in de Amerikaanse publicatiemachine en er lopen flink wat Amerikaanse studenten aan Nederlandse universiteiten rond, waaronder de Universiteit van Amsterdam. Bovendien maken sociale media het mogelijk dat je waar ook ter wereld bijna live kunt participeren in gebeurtenissen die elders plaatsvinden, ook als dat vierduizend mijl verderop is.
Imitatie van elkaars mobilisatietechnieken, ideologische legitimeringen, politieke wensen en beeldtaal is zo oud als de moderne wereld, zo hebben de Amsterdamse sociologen Chabot en Duyvendak aangetoond, maar is met de huidige informatietechnieken in een stroomversnelling gekomen. Wat op 17 april begon in Columbia University, New York, breidde zich in een vloek en een zucht uit over de Verenigde Staten, landde een paar dagen later in het Verenigd Koninkrijk. Daarna breidde het zich uit naar Nederland en Vlaanderen, te beginnen met de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Gent, en behoort het inmiddels tot het standaard handelingsrepertoire van vrijwel alle studentenpopulaties in het Mondiale Noorden. Van New York naar Maastricht in minder dan een maand, zeg maar.
In de reis van de VS naar Nederland hebben de demonstranten echter een paar dingen over het hoofd gezien. Nederlandse universiteiten zijn geen privaatrechtelijke organisaties maar publiekrechtelijke. Nederlandse universiteiten ontvangen het merendeel van hun inkomsten uit de algemene middelen, niet uit legaten en giften van rijke particulieren. Nederlandse universiteiten beschikken daarom ook niet over fondsen die spaargelden beleggen op financiële markten. En Nederlandse universiteiten zijn daardoor dan ook niet financieel medeplichtig aan economische activiteiten die de Israëlische oorlog tegen de Palestijnen zouden kunnen helpen.
Wat in de Amerikaanse context dus een betekenisvolle eis is, namelijk inzicht krijgen in de mogelijke financiële betrokkenheid van je eigen universiteit bij de Israëlische defensie-industrie, slaat in de Nederlandse context nergens op. De connecties die er eventueel zijn, hebben veelal een persoonlijk karakter: een Israëlische academicus die deelneemt in een Europees onderzoeksproject dat onder leiding staat van een Amsterdamse academicus of waaraan een Amsterdamse wetenschapper deelneemt. Meer stelt het niet voor. Moeten we die banden verbreken? Gaat dat het lot van de Palestijnen in Gaza helpen? Is het niet een uiting van precies hetzelfde discriminatoire essentialisme dat we verwerpen om alle Israëlische burgers medeverantwoordelijk te houden voor de daden van een regering waar zij misschien niet eens voor hebben gestemd?
Aan een technische universiteit zouden daar bovenop wellicht nog connecties gevonden kunnen worden die indirect leiden naar de Israëlische defensie-industrie. Maar de Universiteit van Amsterdam is een algemene universiteit, waar geesteswetenschappen en sociale wetenschappen de boventoon voeren, en dus is de kans daarop minimaal. Oftewel: imiteer, maar imiteer wel goed, en pas je eisen dus aan de situatie aan, in plaats van het vervolgens gepresenteerde overzicht vanwege het summiere karakter ervan op voorhand te wantrouwen.
© Or Goldenberg
Dan de hamvraag: heb jij zelf aan de protesten deelgenomen?
Nee. Om dat uit te leggen, moet ik eerst iets zeggen over het onwaarschijnlijk complexe en onwaarschijnlijk lange conflict tussen de Palestijnen en de Israëlische staat. Zeker sinds het begin van de Tweede Intifada in 2000 is de Israëlische staat een steeds hardvochtiger, steeds repressiever beleid jegens de Palestijnen gaan voeren. Waar ze zich ook bevinden: in Oost-Jerusalem, de Westelijke Jordaanoever, Gaza of de vluchtelingkampen in Zuid-Libanon. De Palestijnse economie wordt doelbewust gesaboteerd, olijfboomgaarden worden vernield, land wordt afgenomen, dorpen verdwijnen, watervoorraden worden omgeleid en wegblokkades maken het leven van de Palestijnse forens tot een vernederende hel.
Dat is symbolisch en economisch geweld. Meer en meer zwicht het Israëlische leger echter ook voor de verleiding van fysiek geweld. De cijfers wijzen het uit. Tussen 2008 en 2023 zijn er 6903 Palestijnen omgekomen, tegen 326 Israëliërs. Daar zijn sinds 7 oktober 2023 volgens de laatste tellingen ten minste 34.844 Palestijnse en 1410 Israëlische slachtoffers bijgekomen. Het maakt de oorlog in Gaza tot een van de bloedigste sinds de Vietnamoorlog. Ter vergelijking: in ruim zes maanden tijd zijn er in Gaza drie keer zoveel burgerslachtoffers gevallen als in ruim twee jaar in Oekraïne. Om met de Israëlische architect en essayist Eyal Weizman te spreken: de wisselkoers tussen Israëlische en Palestijnse doden is sinds 7 oktober alleen maar morbider geworden. En dat is geen vergoelijking van het Palestijnse geweld, maar laat wel duidelijk de ‘koloniale asymmetrie’, om weer met Weizman te spreken, tussen de staat Israël en het Palestijnse volk zien. Israël is de initiator van deze geweldsspiraal; de Palestijnen reageren, doen dat al sinds 1948, en doen dat met steeds meer wanhoop.
Als mens verafschuw ik de hardvochtigheid en onverbiddelijkheid waarmee de Israëlische bezettingsmacht in Gaza tekeergaat, net zoals ik de orgie van geweld die Hamas op de kibboetsiem in het Zuiden van Israël ontketende, verafschuw. Het punt is echter dat ik niet alleen mens ben, maar dat ik ook staatsburger ben van het Koninkrijk der Nederlanden. Ik ben een kind van de Nederlandse geschiedenis en van de Nederlandse cultuur. Drie generaties vóór mij, de generatie van mijn grootouders, hebben mijn medeburgers een belangrijke rol gespeeld in dezelfde holocaust die aan de wieg stond van de stichting van de staat Israël, en daarmee aan die van het Palestijns-Israëlische conflict. Actief dan wel passief heeft de generatie van mijn grootouders de Duitse bezetter geholpen het merendeel van de joodse populatie in Nederland weg te voeren. Van de 140 duizend weggevoerde joden is tachtig procent (één op de vijf (!)) niet teruggekeerd. Per hoofd van de bevolking is dat een van de hoogste slachtofferratio’s van alle bezette gebieden. Alleen Polen kent relatief meer joodse slachtoffers. Het is allemaal keurig geboekstaafd in dat afschuwelijke overzicht van Timothy Snyder, Black Earth uit 2016.
Het zijn cijfers om je diep voor te schamen. Net zoals de ongastvrije ontvangst die joodse overlevenden na het einde van de oorlog van ons mochten ontvangen een gitzwarte bladzijde uit onze geschiedenis is. Oftewel: wij, Nederlandse staatsburgers, dragen een grote historische schuld met ons mee. Het verklaart de vrijwel onvoorwaardelijke steun die Nederlandse regeringen namens ons sinds 1948 aan de Israëlische staat hebben gegeven. Het verklaart waarom Nederland een van de weinige landen was die tijdens de Yom Kippoer-oorlog in 1973 door de Arabische oliestaten met een olieboycot werd bestraft voor haar steun aan Israël. Het verklaart waarom Rutte 4 zich ondanks zijn demissionaire status meteen vierkant achter de Israëlische regering schaarde – en dat nog doet. En het verklaart waarom ik, als Nederlandse staatsburger, mij nimmer publiekelijk heb uitgelaten over het wederzijdse geweld, hoezeer ik ook vind dat de Israëlische respons een misdrijf tegen de medemenselijkheid is. Als Nederlander mis ik ten enenmale het morele gezag om de Israëlische regering de maat te nemen. Dat is iets voor Israëlische burgers of etnische joden zelf. Of voor neutrale intellectuelen als Pankaj Mishra die in zijn fenomenale essay in dit weekblad heeft laten zien hoe een veroordeling van de staat Israël die recht doet aan geschiedenis en complexiteit eruit kan zien.
Hoe kijk je tegen de studentenprotesten aan?
Bijna tachtig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog voel ik mij nog altijd niet vrij om een morele uitspraak te doen over het gedrag van de erfopvolger van een van de voornaamste slachtoffers van die afschuwelijke oorlog: Israël. Ik weet niet hoe lang wij Nederlanders die erfschuld met ons mee moeten dragen. De last zal na verloop van tijd minder drukkend worden. Zij het niet voor mij, en denkelijk ook niet voor veel van mijn generatiegenoten. Als ik naar de zelfverzekerdheid kijk waarmee de huidige generatie studenten moreel stelling neemt in dit ongelooflijk ingewikkelde conflict, dan kan ik niet anders concluderen dan dat er weer drie generaties later – de huidige studenten hadden mijn kleinkinderen kunnen zijn – kennelijk iets van die last is verdwenen. Wie ben ik om hen daarop aan te spreken. Met een hippe term: hun positionaliteit is nu eenmaal een andere dan de mijne. Wie in de 21ste eeuw is geboren heeft een ander perspectief op de Tweede Wereldoorlog dan wie uit 1963 stamt. En dus, per implicatie, ook op de holocaust en de Nederlandse rol erin. Zoals ook de Britten altijd een veel luchtigere omgang met holocaust en Tweede Wereldoorlog hebben gehad dan Duitsers en Nederlanders. Een Monthy Python-sketch als die over ‘Mr Hilter’ had nooit door een Duitser of een Nederlander gemaakt kunnen worden.
Sterker, als je je als jong mens nu niet zou uitspreken tegen de onmenselijke gevolgen van de ‘koloniale asymmetrie’ waarmee de staat Israël zich op dit moment op de Palestijnse bevolking wreekt, zou dat een ongekend brevet van onvermogen aan het adres van hun opvoeders en opleiders zijn. De universiteit is bij uitstek een plek waar studenten wordt geleerd om de ‘waanzin van de normaliteit’, om Herbert Marcuse te citeren, niet te accepteren. Of in termen van de reclameslogan van een paar jaar terug van de UVA zelf: als wij hier iets proberen te doen, is het ‘competente rebellen’ opleiden. Als je je als student dan niet uitspreekt tegen wat zich naar het zich laat aanzien aan het ontpoppen is als de grootste massaslachting van de 21ste eeuw, tegen wat dan wel? Ik snap dus heel goed waarom dit voor deze generatie studenten de allesbepalende morele toetssteen is geworden.
Ook al doe ik zelf niet mee. En ook al heb ik bedenkingen tegen de stootrichting die het protest heeft genomen en de iconografie waarin men zich heeft omgeven. Waarom niet gestreefd naar een staakt-het-vuren en vrede in plaats van naar een zelfstandige Palestijnse staat? Waarom gedemonstreerd vóór de Palestijnen en niet tégen de Israelian Defense Force? En is het handig om op te roepen tot een Intifada, ‘from the river to the sea’ te zingen, islamitische haarbanden te dragen, met borden te lopen waarop ‘queers for Palestine’ staat, terwijl Hamas zo ongeveer de meest homofobe organisatie denkbaar is en je het risico loopt joodse medeburgers van je te vervreemden? Maar goed, in een democratie is nu eenmaal niemand de baas over de goede smaak en moet je als burger derhalve af en toe schouderophalend over opvattingen heen stappen die niet de jouwe zijn, je ogen sluiten voor iconen die schofferen of je oren dichtdoen voor oproepen die jou te schril klinken.
Lees ook: